Parlementaire vraag nr. 10705 van de heer Chabot van 15.03.2006

Mondelinge parlementaire vraag nr. 10705 van de heer Chabot dd. 15.03.2006


Beknopt Verslag, Kamercommissie Financiën, Com 891, blz. 16-17

Beroepskosten - Woon-werkverkeer - Omweg - Kinderen

VRAAG

De beroepskosten met betrekking tot de verplaatsing tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling met een voertuig worden forfaitair op 0,15 euro per afgelegde kilometer bepaald, overeenkomstig artikel 66 § 4 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen.
Blijkbaar beschouwen uw diensten de omweg die wordt gemaakt om de kinderen te brengen of af te halen als privé-verplaatsingen. Klopt die informatie?

Is dat administratief standpunt niet wat overdreven? Kan het niet worden herzien? Kregen uw diensten onderrichtingen om af te zien van die beperkende interpretatie? Hoe luiden ze en op welke termijn zullen ze ten uitvoer worden gelegd?

ANTWOORD (van de heer Reynders, vice-eerste minister en minister van Financiën)

De forfaitaire regeling van 0,15 euro per afgelegde kilometer bedoeld in artikel 66 § 4 WIB 1992 is uitsluitend van toepassing op de verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling.

Voor een werknemer wordt als verplaatsing tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling beschouwd, elke verplaatsing die de belastingplichtige aflegt tussen zijn woonplaats en een vaste plaats van tewerkstelling om er zijn beroepsactiviteit uit te oefenen. De weg die hij daartoe neemt, hoeft niet noodzakelijk de kortste te zijn, maar moet wel als de normale weg kunnen beschouwd, rekening houdend met de afstand, de verkeersdrukte, de toestand van de wegen en de duur van de verplaatsingen.

De bijkomende afstand als gevolg van verplaatsingen voor privé-doeleinden, bijvoorbeeld om kinderen naar school of naar een opvangdienst te brengen of ze daar af te halen, kan niet als een verplaatsing tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling worden beschouwd, op grond van het algemene beginsel dat voortvloeit ui de artikelen 49 en 53.1° van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, dat bepaalt dat de uitgaven van persoonlijke aard niet als beroepskosten worden aangemerkt.

Toch meen ik dat de inkomstenbelastingen wel degelijk rekening moeten houden met kinderlast, maar dan niet in het kader van de aftrekbaarheid van beroepskosten.

Ik wijs er in dat verband op dat voor de kosten voor kinderopvang op grond van de artikelen 104.7 en 113 een bijzondere aftrekbaarheid geldt en dat die aftrek onlangs werd uitgebreid, door het optrekken van de maximumleeftijd van de kinderen en door rekening te houden met de nieuwe opvangstructuren. Dat is in mijn ogen de geëigende weg om die problematiek aan te pakken.