Parlementaire vraag nr. 516 van mevrouw Carina Van Cauter van 19.08.2015
Kamer, Vragen en Antwoorden, 2015-2016, QRVA 54/057 dd. 11.01.2016, blz. 124
Meerwaardebelasting op onroerend goed
VRAAG (van mevrouw Van Cauter)
Om speculatie op de vastgoedmarkt tegen te gaan, werd destijds een meerwaardebelasting op onroerend goed ingevoerd in de personenbelasting. Deze worden binnen de personenbelasting gekwalificeerd als "diverse inkomsten" onder artikel 90, 8° en 10° WIB. De meerwaarde (het verschil tussen aankoop- en verkoopprijs) wordt naargelang de situatie getaxeerd aan 16,5 % of 33 %. Terwijl de fiscale gunstregimes voor de eigen woning sinds de laatste staatshervorming allemaal geregionaliseerd werden, werden bepaalde fiscale taxaties, vooral voor de niet-eigen woning, federaal gehouden. De meerwaardebelasting op vastgoed is daar één van. Gezien de meerwaardebelasting in sommige gevallen kan betrekking hebben op de "eigen" woning is het evenwel relevant de opbrengst hiervan per Gewest te kennen.
1. Wat was de opbrengst van deze belasting in artikel 90, 8° en 10° WIB voor de aanslagjaren 2013 en 2014?
2. Wat was deze opbrengst voor de voornoemde jaren voor respectievelijk het Vlaams, Waals en Brussels Gewest ?
ANTWOORD (van de Minister van Financiën)
De onderstaande tabel geeft, voor de jongste vijf jaar, een overzicht van de belastingopbrengsten geïnd inzake de meerwaarden gerealiseerd op onroerende goederen, belast aan 16,5 procent of 33 procent, en dit voor respectievelijk het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het Vlaams Gewest en het Waals Gewest. Voor wat de aanslagjaren 2011 tot 2012 betreft, dient opgemerkt dat het over definitieve cijfers gaat. Daarentegen, wat de aanslagjaren 2013 en 2014 betreft, dient aangestipt dat het voorlopige cijfers betreft, vastgesteld op 30 juni 2015, aangezien voor deze aanslagjaren de aanslagtermijn van drie jaar, voorzien in artikel 354, 1e alinea, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen, nog steeds loopt.