Parlementaire vraag nr. 1077 van de heer De Crem van 13.01.2006
Vragen en Antwoorden, Kamer, 2005-2006, nr. 114, blz. 21934-21935
Pensioensparen - Verhoging bijdrage - Aftrek voor één contract
VRAAG
Het pensioensparen is nog de enige mogelijkheid om te ontsnappen aan de nieuwe verzekeringstaksen op levensverzekeringen. Het pensioensparen kent evenwel zijn beperkingen.
Artikel 145^8, laatste lid, WIB 1992, beperkt de aftrekmogelijkheid van de bedragen gestort voor het pensioensparen tot betalingen verricht voor één enkele spaarverzekering. Artikel 145^10 WIB 1992 legt in hoofde van de financiële instelling nog bijkomend op dat zij slechts één enkele collectieve of één enkele individuele spaarrekening of één enkele spaarverzekering mogen openen per belastingplichtige.
Belastingplichtigen die een klassiek contract sloten, hebben de verplichting aangegaan om op vaste vervaldagen een vast (geïndexeerd) bedrag te storten. Deze contracten houden geen rekening met de verhoging van het fiscaal aftrekbaar bedrag van 500 euro naar 625 euro (niet- geïndexeerd). Gelet op bovenvermelde beperkingen, kunnen zij dus deze verhoging niet genieten.
De betekenis van deze beperkingen ontgaat mij omdat de korf in het lange termijnsparen daarentegen wel kan gevuld worden door stortingen voor meerdere contracten.
1. Wat is de bedoeling van de beperking dat betalingen voor slechts één contract aan pensioensparen voor de belastingvermindering in aanmerking komen, terwijl dit niet vereist is voor het lange termijnsparen ?
2. Mogen financiële instellingen en belastingplichtigen overeenkomen de stortingen in de oude contracten stop te zetten en verder te zetten onder een nieuw contract met flexibele premiestortingen ?
3. Dient ingevolge het eenjarigheidsbeginsel de beperking van artikel 145^10 WIB 1992 dat financiële instellingen slechts één contract mogen sluiten, per belastbaar tijdperk te worden beoordeeld ?
4. Welke maatregelen overweegt u te nemen om deze beperkingen op te heffen zodat iedere belastingplichtige de verhoging van het maximumbedrag kan genieten ?
ANTWOORD (vice-eerste minister en minister van Financiën, 21.03.2006)
Vooreerst wens ik het geachte lid mee te delen dat de verhoging van de premies gestort in het kader van een pensioenspaarverzekering-in tegenstelling tot wat hij beweert-niet met een «nieuw contract» wordt gelijkgesteld, indien die verhoging voortvloeit uit de aanpassing van het maximumbedrag vermeld in artikel 63^4bis KB/WIB 1992 en niet meer dan 25% bedraagt. Voor meer bijzonderheden verwijs ik het geachte lid naar de administratieve circulaire Ci.RH.331/574.461 van 3 februari 2006, die op www.fisconet.fgov.be kan worden geraadpleegd.
Rekening houdend met hetgeen voorafgaat, vindt hij hierna de antwoorden op zijn vragen.
1. Overeenkomstig de artikelen 145^8, derde lid en 145^10, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, mogen in eenzelfde belastbaar tijdperk slechts betalingen worden verricht voor één enkele collectieve spaarrekening of één enkele individuele spaarrekening of één enkele spaarverzekering en mogen de instellingen en ondernemingen die het pensioensparen organiseren per belastingplichtige slechts één enkele collectieve of één enkele individuele spaarrekening openen of één enkele spaarverzekering afsluiten om reden dat de inkomsten van de onderliggende roerende waarden niet als een roerend inkomen worden aangemerkt en er bijgevolg evenmin roerende voorheffing op verschuldigd is.
Die vrijstelling van roerende voorheffing kan uiteraard slechts worden verleend voor één enkele rekening, vandaar de beperking.
De volledige redenering die destijds bij de invoering van het pensioensparen ter zake is gemaakt kan het geachte lid terugvinden in het Verslag aan de Koning bij het koninklijk besluit van 22 december 1986 tot invoering van een stelsel van derde-leeftijds-of pensioensparen (Belgisch Staatsblad van 1 januari 1987, blz. 46 - «5° Belastingstelsel van de inkomsten van de roerende waarden»).
2. Neen, indien bij dezelfde financiële instelling (zie antwoord op vraag 1).
3. Neen.
4. Gelet op de inleidende alinea en het antwoord gegeven op vraag 1 wordt momenteel niet overwogen om de door het geachte lid beoogde voorwaarden te wijzigen.