Parlementaire vraag nr. 971 van de heer van Weddingen van 16.04.2002

VRAAG 02/971

Vraag nr. 971 van de heer van Weddingen dd. 16.04.2002


Vr. en Antw., Kamer, 2002-2003, nr. 157, blz. 20239

Bull. nr. 842, pag. 2956-2960

Drinkgeld betaald door begrafenisondernemingen - Aanslag geheime commissielonen

VRAAG

Naar verluidt zijn er, althans in sommige delen van het land, geschillen gerezen met betrekking tot de fiscale behandeling van de fooien die begrafenisondernemingen voor rekening van de families van de aflijvige geven.

Volgens een oud gebruik bedankt de familie van de overledene al diegenen die aan de uitvaart hebben deelgenomen. Om de familie die beslommering te besparen, is het doorgaans de begrafenisonderneming die in het nodige kleingeld voorziet en het drinkgeld aan alle betrokken partijen uitdeelt. Uiteraard doet ze dat alleen maar als de familie dat wenst, en worden de exacte bedragen die voor rekening van de familie als drinkgeld worden gegeven, altijd meegedeeld.

Dat wordt allemaal op een informele manier geregeld, en het gaat ook altijd om minieme fooien.

De belastingadministratie is dan ook met de betrokken belastingplichtigen overeengekomen om de fooien niet bij de belastbare winst bij te tellen, voor zover het drinkgeld niet hoger ligt dan 24,79 euro (1 000 frank) per uitvaart.

Alleen schijnt de administratie op haar standpunt te zijn teruggekomen.

Ik vernam immers dat een hele reeks uitvaartvennootschappen in Brussel, in tegenstelling tot hun collega-begrafenisondernemers in andere gewesten en in tegenstelling tot eenmansbedrijven, belast werden op het bedrag van de fooien en een bijzondere aanslag kregen van 309 % op "geheime commissielonen", omdat ze de administratie geen individuele fiches of samenvattende opgaven hadden bezorgd van de verkrijgers.

1. Vindt u dat gerechtvaardigd, gelet onder meer op:

a) de uitspraak van het Brusselse hof van beroep waarbij door een begrafenisonderneming betaalde fooien niet aangemerkt worden als uitgaven, omdat de onderneming dat geld slechts voorschiet voor haar cliënten (arrest van 18 januari 1964);

b) het feit dat de begrafenisonderneming slechts optreedt als tussenpersoon en dat de bedragen die een tussenpersoon voor rekening van zijn opdrachtgever (in casu de familie van de overledenen) ontvangt en uitbetaalt, niet in de resultatenrekening van de tussenpersoon moeten worden vermeld (advies van de Commissie voor boekhoudkundige normen nr. 103, Bull. C.N.C., nr. 1, april 1977)?

2.

a) Vindt u dat het standpunt van de administratie ten aanzien van de in Brussel gevestigde vennootschappen strookt met de terzake heersende tolerantie, zoals vastgelegd in rubriek 57/64 van de Commentaar op het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, waarin bepaald wordt dat de in artikel 57 van het WIB 1992 omschreven bewijsstukken niet opgesteld hoeven te worden als het totale bedrag per verkrijger en per jaar 123,95 euro (5 000 frank) niet overschrijdt?

b) Vindt u dat men belastingplichtigen zonder die tolerantie geheel uit te hollen toch kan verplichten die bewijsstukken over te leggen, omdat de administratie bij ontstentenis van individuele fiches niet zou kunnen nagaan of het plafond van 123,95 euro (5 000 frank) al dan niet overschreden werd?

c) Om te beginnen is het voor een begrafenisonderneming volstrekt onmogelijk vast te stellen welke verkrijger precies hoeveel drinkgeld gekregen heeft, omdat de verkrijgers het geld van de fooien onderling verdelen.

Omdat er bovendien zo veel medewerkers bij het verzorgen van een begrafenis betrokken zijn, en gezien de hoegrootheid van het drinkgeld (zo'n 20 à 30 euro per uitvaart), zou eenzelfde begrafenisonderneming voor 50 begrafenissen in een jaar steeds een beroep moeten doen op dezelfde persoon voor bijvoorbeeld het uitdragen van de dode om het voormelde bedrag van 123,95 euro per persoon per jaar te halen. Gelet op het totale aantal sterfgevallen per jaar, het aantal begrafenisondernemingen én het aantal burgerlijke en kerkelijke instanties en plaatsen waar begrafenissen plaatsvinden, zal eenzelfde begrafenisonderneming met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geen 50 keer per jaar met dezelfde gemeenteambtenaar werken.

Wat is uw standpunt over bovenstaande opmerkingen?

3.

a) Vindt u niet dat de administratie op zijn minst met de representatieve organisaties van de betrokken ondernemingen zou moeten onderhandelen over een collectieve overeenkomst over die materie, met het oog op een neutrale fiscale behandeling van een zo aloud gebruik als het geven van drinkgeld aan de medewerkers, met de begrafenisonderneming als doorgeefluik?

b) Het weze duidelijk dat de systematische vestiging van de bijzondere aanslag van 309 % in bepaalde streken het gebruik om drinkgeld te geven niet zal doen verdwijnen. Alleen zal de familie dat geld voortaan rechtstreeks moeten betalen, of zich moeten wenden tot eenmansbedrijven of vennootschappen die gevestigd zijn in gewesten waar de fiscaliteit dergelijke tradities niet ondermijnt.

Wat is uw standpunt over bovenstaande opmerkingen?

ANTWOORD (21.02.2003)

Vooreerst wens ik de aandacht van het geachte lid te vestigen op de volgende drie punten.

a) Volgens de Commissie voor boekhoudkundige normen kunnen de tussenkomsten van derden in de kostensoorten van een onderneming niet worden geboekt in mindering van het bedrag van deze kosten, maar moeten zij als dusdanig worden opgenomen onder de bedrijfsopbrengsten. Dit geldt niet waneer een onderneming deze kosten zou dragen als lasthebber handelend voor rekening van een derde ( Bull. CBN, nr. 1, augustus 1977, blz. 17). In onderhavig geval heeft voornoemde commissie zich echter nooit uitgesproken over het specifieke geval van drinkgelden toegekend door begrafenisondernemingen;

b) lastgeving veronderstelt in hoofdzaak het verrichten van een rechtshandeling en niet van een materiële handeling, zodat begrafenisondernemingen in de regel niet als lasthebbers van de rouwende families kunnen worden beschouwd;

c) de centrale diensten van mijn administratie hebben geen kennis van enig akkoord dat zou beogen het drinkgeld, voor zover het niet hoger is dan 24,79 euro per ceremonie, niet bij de belastbare winst te rekenen.

Gelet op wat voorafgaat, is het wel degelijk het geheel van de door de begrafenisondernemingen gefactureerde sommen dat in hunnen hoofde een belastbaar inkomen vormt.

De drinkgelden en andere gratificaties die door voormelde ondernemingen zijn betaald aan bepaalde personen die zouden kunnen bijdragen tot een goed verloop van de begrafenissen, zijn in beginsel als beroepskosten aftrekbaar, indien zij overeenkomstig artikel 57 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 verantwoord worden door het voorleggen van individuele fiches en samenvattende opgaven.

Ingevolge een administratieve tolerantie moeten evenwel geen fiches 281.50 en samenvattende opgaven 325.50 worden opgemaakt indien het aan een genieter betaalde bedrag per jaar niet meer bedraagt dan 125 euro.

Die administratieve tolerantie doet evenwel geen afbreuk aan de algemene verantwoordingsplicht die artikel 49 van voormeld wetboek inzake beroepskosten aan iedere belastingplichtige oplegt. Zij ontslaat de belastingplichtige er dus niet van om de administratie de identiteit van de genieters en het aan ieder van hen toegekende bedrag mee te delen.

Indien een aan de vennootschapsbelasting onderworpen onderneming nalaat de identiteit van de betrokkenen en het hen toegekende bedrag mee te delen, of indien zij ten onrechte geen fiches 281.50 heeft opgesteld en ingediend, zijn de beoogde drinkgelden en gratificaties aan de in artikel 219 van voormeld wetboek bedoelde bijzondere afzonderlijke aanslag onderworpen.