Parlementaire vraag nr. 581 van de heer Luk Van Biesen van 22.10.2015

Parlementaire vraag nr. 581 van de heer Luk Van Biesen dd. 22.10.2015

Kamer, Vragen en Antwoorden, 2015-2016, QRVA 54/057 dd. 11.01.2016, blz. 49

De wet continuïteit ondernemingen

VRAAG (van de heer Van Biesen)

Krachtens artikel 48, 2° lid, WIB92, wordt een fiscale vrijstelling verleend voor waardeverminderingen en voorzieningen inzake de schuldvorderingen op de medecontractanten waarvoor krachtens de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen (WCO) door de rechtbank een reorganisatieplan is gehomologeerd of een minnelijk akkoord is vastgesteld, dit gedurende de belastbare tijdperken tot de volledige tenuitvoerlegging van het plan of van het minnelijk akkoord of tot het sluiten van de procedure.

1. Kunt u bevestigen dat wat betreft het gedeelte van de vordering waarvoor er op basis van de wet van 31 januari 2009 geen andere modaliteiten werden overeengekomen, er eveneens een vrijstelbare waardevermindering kan worden aangelegd mits voldaan is aan de voorwaarden van artikel 48, 1° lid, WIB92?

2. Kan, gelet op de vrijheden van de Europese Unie, de vrijstelling voorzien in artikel 48, 2° lid, WIB92, toegepast worden indien het gaat om vorderingen op een buitenlandse schuldenaar die een gelijkaardige buitenlandse procedure heeft doorlopen?

3. Wordt met "het sluiten van de procedure" het intrekken van het WCO-plan beoogd of dient hieraan een andere interpretatie gegeven te worden?

ANTWOORD (van de Minister van Financiën)

Ik kan het geachte lid bevestigen dat, wat betreft het gedeelte van de vorderingen dat niet onder de toepassing van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen valt, er in voorkomend geval een fiscaal vrijgestelde waardevermindering kan worden aangelegd indien voldaan is aan alle wettelijke en reglementaire bepalingen ter zake. De huidige wettelijke bepalingen voorzien niet in de toepassing van een dergelijke fiscale vrijstelling in geval van een gelijkaardige buitenlandse procedure. In dit stadium zie ik niet in welke bepalingen van het Europees Verdrag zouden geschonden zijn door de tekst van artikel 48 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Er wordt immers niet uitgesloten dat de bepalingen van het eerste lid van het voormeld artikel 48 in dat geval van toepassing zouden kunnen zijn. Bovendien is de vrijstelling tijdelijk en wordt bij de definitieve ten laste neming altijd rekening gehouden met de bedragen die werkelijk zijn geïnd of opeisbaar zijn. Ten slotte, kan ik het geachte lid meedelen dat de bedoelde fiscale vrijstelling voortvloeit uit de bepalingen van de voormelde wet van 31 januari 2009. Voor de interpretatie van de erin opgenomen begrippen, verwijs ik het geachte lid dan ook door naar mijn collega van Justitie die bevoegd is voor die materie.