Parlementaire vraag nr. 948 van de heer Wouter Vermeersch van 21.03.2022

Kamer, Vragen en Antwoorden, 2021-2022, QRVA 55/084 d.d. 02.05.2022, blz. 154

Liquidatiereserve

VRAAG (van de heer Vermeersch)

1. Een vennootschap met boekjaar per kalenderjaar, heeft op 31 december 2014 een liquidatiereserve aangelegd en ook de vereiste 10 % heffing betaald. In 2020 werd een dividend onttrokken uit die liquidatiereserve en dus uitgekeerd met inhouding van 5 % roerende voorheffing. Bij controle stelt de belastingadministratie vast dat de vennootschap voor boekjaar 2020 een grote vennootschap was (volgens artikel 1:24 WVV) en dat die vennootschap ook voor boekjaar 2014 groot was. Mag de controledienst naar aanleiding van controle in 2022 eisen dat er op dat dividend van 2020, 30 % roerende voorheffing moest ingehouden worden omdat de vennootschap op 31 december 2014 eigenlijk geen liquidatiereserve kon aanleggen, wegens het feit dat ze niet klein was voor boekjaar 2014? En kan de vennootschap in dat geval de 10 % heffing gaan terugvragen wegens onverschuldigde belasting? Zo ja, hoe en binnen welke termijn? Of dient de controleur zich neer te leggen bij die 5 % voorheffing omdat de controletermijn en aanslagtermijn in verband met een al dan niet geldige aanleg liquidatiereserve in 2014 reeds voorbij is?

2. Een vennootschap met boekjaar per kalenderjaar, heeft op 31 december 2019 een liquidatiereserve aangelegd en ook de vereiste 10 % heffing betaald. In 2021 werd een dividend onttrokken uit die liquidatiereserve en dus uitgekeerd met inhouding van 20 % roerende voorheffing (uitkering binnen vijf jaar na aanleg). Bij controle in 2022 stelt de belastingadministratie vast dat de vennootschap voor boekjaar 2019 een grote vennootschap was (volgens artikel 1:24 WVV). Mag de controledienst naar aanleiding van controle in 2022 eisen dat er op dat dividend van 2021, 30 % roerende voorheffing moest ingehouden worden omdat de vennootschap op 31 december 2019 eigenlijk geen liquidatiereserve kon aanleggen, wegens het feit dat ze niet klein was voor boekjaar 2019? En kan de vennootschap in dat geval de 10 % heffing gaan terugvragen wegens onverschuldigde belasting? Zo ja, hoe en binnen welke termijn?

ANTWOORD (van de Minister van Financiën)

De niet-naleving van de voorwaarden van artikel 184quater van het Wetboek van de Inkomstenbelasting 1992 heeft tot gevolg dat het verlaagde tarief van de roerende voorheffing van 5 % of 20 % niet van toepassing is bij de uitkering van de winst die eerder aan de genoemde reserve werd toegewezen. Met andere woorden, ik bevestig dat voor de in de vraag aangehaalde situaties het toepasselijke tarief van de roerende voorheffing inderdaad 30 % is. In beide vermelde gevallen kan een bezwaarschrift worden ingediend tegen de aanslag waarin de liquidatiereserve werd gecreëerd, om de afzonderlijke aanslag van 10 % terug te vorderen. Dit bezwaar kan in toepassing van artikel 373 WIB 92 (correlatieve overbelasting) worden ingediend binnen een termijn van zes maanden te rekenen van de derde werkdag volgend op de verzending van het aanslagbiljet van de roerende voorheffing van 30 %.