Commentaar van art. 135, WIB 92

Art. 135, WIB 92

I. WETTEKST

135/0

II. ALGEMEEN

135/1

III. GEHANDICAPTE KINDEREN

135/2-7

A. Begripsomschrijving

135/2

B. Kinderen met een ontoereikende of verminderde lichamelijke of geestelijke geschiktheid van ten minste 66 %

135/3-6

C. Andere zwaar gehandicapte kinderen

135/7

IV. GEHANDICAPTE PERSONEN

135/8-26

A. Algemeen

135/8-11

B. Gehandicapten in de zin van de W 27.2.1987

135/12-20

C. RIZIV-invaliden

135/21

D. Andere zwaar gehandicapten

135/22-23

E. Leeftijdsgrens

135/24-26

V. OVER TE LEGGEN BEWIJSSTUKKEN

135/27-45

A. Algemeen

135/27

B. Gehandicapte kinderen die recht geven op kinderbijslag

135/28

C. Andere gehandicapte kinderen

135/29

D. Gehandicapte personen

135/30-40

E. Handicap niet vastgesteld voor de leeftijd van 65 jaar

135/41-43

F. Bijzonderheden i.v.m. het attest

135/44

G. Model 332 H

135/45

I. WETTEKST

Nummer 135/0

Art. 135. - Als gehandicapt wordt aangemerkt :

1° diegene van wie, ongeacht de leeftijd, is vastgesteld dat ingevolge feiten overkomen en vastgesteld vóór de leeftijd van 65 jaar :

- ofwel zijn lichamelijke of geestelijke toestand zijn verdienvermogen heeft verminderd tot één derde of minder van wat een valide persoon door een of ander beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen;

- ofwel zijn gezondheidstoestand een volledig gebrek aan, of een vermindering van zelfredzaamheid van ten minste 9 punten tot gevolg heeft, gemeten volgens de handleiding en de medisch-sociale schaal van toepassing in het kader van de wetgeving met betrekking tot de tegemoetkomingen aan gehandicapten;

- ofwel na de periode van primaire ongeschiktheid bepaald in artikel 46 van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering zijn verdienvermogen is verminderd tot een derde of minder, zoals bepaald in artikel 56 van dezelfde wet;

- ofwel hij, ingevolge een administratieve of gerechtelijke beslissing, tot ten minste 66 pct. blijvend lichamelijk of geestelijk gehandicapt of arbeidsongeschikt is verklaard;

2° het kind dat tot ten minste 66 pct. is getroffen door ontoereikende of verminderde lichamelijke of geestelijke geschiktheid wegens één of meer aandoeningen.

De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde wijst, voor de toepassing van de belastingwet, de overheden aan die de toestand als gehandicapte vaststellen.

II. ALGEMEEN

Nummer 135/1

Art. 132, tweede lid, WIB 92, bepaalt dat om het bedrag van de toeslag op de belastingvrije som voor kinderen ten laste vast te stellen, als gehandicapt aangemerkte kinderen voor twee worden gerekend.

Anderzijds wordt in art. 133, 2° en3°, WIB 92, een toeslag op de belastingvrije som voorzien van 35.000 F voor elke gehandicapte belastingplichtige en elke gehandicapte persoon - andere dan een kind - ten laste.

[Dat bedrag wordt geïndexeerd overeenkomstig art. 178, WIB 92, en is gelijk aan 36.000 F voor aj. 1991; 37.000 F voor aj. 1992; 38.000 F voor aj. 1993; 39.000 F voor aj. 1994; 41.000 F voor de aj. 1995 en 1996; 42.000 F voor aj. 1997 en 43.000 F voor aj. 1998.]

Art. 135, eerste lid, WIB 92, legt de criteria vast die worden gebruikt om op fiscaal vlak vast te stellen :

- welke kinderen als zwaar gehandicapt kunnen worden aangemerkt (zie 135/2 tot 7);

- welke personen als zwaar gehandicapt kunnen worden beschouwd (zie 135/8 tot 26).

Er wordt ook rekening gehouden met de handicap die na de leeftijd van 65 jaar is vastgesteld, mits die handicap het gevolg is van feiten welke vóór die leeftijd zijn overkomen en vastgesteld. A fortiori blijft het fiscale voordeel, dat wegens een blijvende handicap is verleend vóór de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, ook na die leeftijd behouden.

[Luidens de bewoordingen zelf van art. 135, eerste lid, 1°, WIB 92, moet die handicap ten minste het percentage van 66 % (of een gelijkwaardige handicap) bereiken VOOR de leeftijd van 65 jaar.]

Bejaarden - d.w.z. personen die ten minste 65 jaar of ouder zijn - die pas na die leeftijd gehandicapt geraken, blijven echter van fiscale begunstiging uitgesloten, omdat het in de praktijk onmogelijk is uit te maken of de betrokkenen getroffen zijn door een ouderdomsverschijnsel dan wel door een handicap in de gebruikelijke zin van het woord.

De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde krijgt de bevoegdheid de overheden, die de toestand als gehandicapte vaststellen, aan te wijzen (art. 135, tweede lid, WIB 92).

Er wordt herinnerd dat eveneens rekening wordt gehouden met de handicap die vóór 1 januari 1989 is erkend overeenkomstig het op die datum vigerende art. 81, § 3, 1°, WIB ( art. 517, WIB 92 - zie commentaar op dat artikel).

III. GEHANDICAPTE KINDEREN

A. BEGRIPSOMSCHRIJVING

Nummer 135/2

Als zwaar gehandicapt worden aangemerkt :

1° kinderen "die tot ten minste 66 % getroffen zijn door ontoereikende of verminderde lichamelijke of geestelijke geschiktheid wegens één of meer aandoeningen" (art. 135, eerste lid, 2°, WIB 92) dit criterium voor het vaststellen van de handicap wordt fiscaal gehanteerd voor kinderen die, gelet op hun leeftijd, normaal recht geven op kinderbijslag wegens hun hoedanigheid van gehandicapt kind;

2° andere gehandicapte kinderen :

- kinderen met een verdienvermogen van één derde of minder;

- kinderen met een vermindering van zelfredzaamheid van ten minste 9 punten;

- kinderen die RIZIV-invalide zijn;

- kinderen die ingevolge een administratieve of gerechtelijke beslissing tot ten minste 66 % blijvend lichamelijk of geestelijk gehandicapt of arbeidsongeschikt zijn verklaard.

Die criteria worden fiscaal gehanteerd voor het vaststellen van de handicap van (meestal volwassen) kinderen ten laste, die wegens hun leeftijd of om een andere reden geen recht (meer) geven op kinderbijslag wegens hun hoedanigheid van gehandicapt kind.

B. KINDEREN MET EEN ONTOEREIKENDE OF VERMINDERDE LICHAMELIJKE OF GEESTELIJKE GESCHIKTHEID VAN TEN MINSTE 66 %

1. Bedoelde kinderen

Nummer 135/3

Het in art. 135, 1e lid, 2°, WIB 92, neergelegde begrip (tot ten minste 66 % getroffen zijn door ontoereikende of verminderde lichamelijke of geestelijke geschiktheid wegens één of meer aandoeningen), is letterlijk overgenomen uit de kinderbijslagwetgeving, die dat begrip als criterium gebruikt om vast te stellen of een kind recht geeft op de bijkomende bijslag voor gehandicapte kinderen.

Er moet dan ook dezelfde betekenis aan gegeven worden voor de toepassing van de PB.

Nummer 135/4

Sinds de W 27.2.1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten in werking is getreden, wordt voor de toepassing van de wetgeving inzake kinderbijslag een onderscheid gemaakt tussen gehandicapte kinderen die vóór of na 1.7.1966 geboren zijn :

1° Gehandicapte kinderen die vóór 1.7.1966 geboren zijn

Die kinderen geven, mits zij een ongeschiktheid van 66 % of meer hebben, recht op een bijkomende bijslag tot de leeftijd van 25 jaar; indien zij volledig ongeschikt zijn om enig beroep uit te oefenen of ten minste 66 % arbeidsongeschikt zijn en aan sommige bijzondere voorwaarden voldaan is, blijven zij zelfs na die leeftijd het recht op kinderbijslag behouden.

2° Gehandicapte kinderen die op 1.7.1966 of later geboren zijn

Die kinderen geven, op voorwaarde dat zij getroffen zijn door een ongeschiktheid van ten minste 66 %, recht op de bijkomende bijslag voor gehandicapte kinderen tot de leeftijd van 21 jaar (vanaf die leeftijd kunnen zij een tegemoetkoming als gehandicapte verkrijgen in het kader van de W 27.2.1987).

Nummer 135/5

Voor de toepassing van art. 132, tweede lid, WIB 92 (verdubbeling voor zware handicap) worden aangemerkt als zwaar gehandicapt, de kinderen die volgens het in 135/4 bedoelde onderscheid wegens hun lichamelijke of geestelijke toestand in principe en op medische gronden aanspraak hebben op de bijkomende bijslag voor gehandicapte kinderen (ongeacht of zij al dan niet aan de andere toekenningsvoorwaarden voldoen).

2. Vaststelling van de handicap

Nummer 135/6

De ontoereikende of verminderde lichamelijke of geestelijke geschiktheid van de sub 135/4 bedoelde kinderen wordt, na verzoek tot vaststelling bij de bevoegde kinderbijslaginstelling (kinderbijslagfonds, Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen enz.), vastgesteld ofwel door een geneesheer van de Medische Dienst van de Bestuursdirectie van de Uitkeringen aan gehandicapten van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, ofwel door een geneesheer van de Dienst voor Geneeskundige Controle van het RIZIV, ofwel door een geneesheer daartoe aangeduid door de Minister van Sociale Zaken.

[Na 31.3.1993 kan de vaststelling van de ongeschiktheid niet meer worden gedaan door een geneesheer van de Dienst voor geneeskundige controle van het RIZIV (art. 6, tweede lid, KB 3.5.1991).]

De ontoereikende of verminderde geschiktheid wordt vastgesteld volgens de "Officiële Belgische Schaal ter bepaling van de graad van invaliditeit", goedgekeurd bij Regentsbesluit van 12.2.1946 en gewijzigd bij de KB's van 20.3.1975, 2.7.1975 en 6.1.1976 en/of aan de hand van de lijst van aandoeningen, gevoegd bij het KB 3.5.1991 (BS 3.7.1991).

C. ANDERE ZWAAR GEHANDICAPTE KINDEREN

Nummer 135/7

Hier worden de kinderen bedoeld die fiscaal als kind ten laste worden beschouwd, doch geen recht (meer) geven op kinderbijslag wegens hun hoedanigheid van gehandicapt kind (zie daaromtrent 135/4 en 5).

Die kinderen (zie ook 135/2, 2°) worden fiscaal ook voor twee gerekend, maar voor het overige worden op hen alle regels toegepast die hierna in hoofdstuk IV zijn uiteengezet.

IV. GEHANDICAPTE PERSONEN

A. Algemeen

Nummer 135/8

Overeenkomstig art. 135, eerste lid,1°, WIB 92, wordt als gehandicapt aangemerkt, diegene van wie, ongeacht de leeftijd, is vastgesteld dat ingevolge feiten overkomen en vastgesteld vóór de leeftijd van 65 jaar :

1° ofwel dat zijn lichamelijke of geestelijke toestand zijn verdienvermogen heeft verminderd tot één derde of minder van wat een valide persoon door een of ander beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen;

2° ofwel dat zijn gezondheidstoestand een volledig gebrek aan, of een vermindering van zelfredzaamheid van ten minste 9 punten tot gevolg heeft, gemeten volgens de handleiding en de medisch-sociale schaal die van toepassing zijn in het kader van de wetgeving met betrekking tot de tegemoetkomingen aan gehandicapten;

3° ofwel dat, na de periode van primaire ongeschiktheid bepaald in art. 46, W 9.8.1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering (1), zijn verdienvermogen is verminderd tot een derde of minder, zoals bepaald in art. 56 van dezelfde wet (2);

4° ofwel dat hij, ingevolge een administratieve of gerechtelijke beslissing, tot ten minste 66 % blijvend lichamelijk of geestelijk gehandicapt of arbeidsongeschikt is verklaard.

Een toeslag van 35.000 F (3) op de belastingvrije som wordt verleend voor elke gehandicapte belastingplichtige en voor iedere gehandicapte andere persoon ten laste (zie 131/34 tot 37).

[(1) Thans art. 87 van de Wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14.7.1994.

(2) Thans art. 100 van de voormelde gecoördineerde wet.

(3) Dat bedrag wordt geïndexeerd overeenkomstig art. 178, WIB 92, en is gelijk aan 36.000 F voor aj. 1991; 37.000 F voor aj. 1992; 38.000 F voor aj. 1993; 39.000 F voor aj. 1994; 41.000 F voor de aj. 1995 en 1996; 42.000 F voor aj. 1997 en 43.000 F voor aj. 1998.]

Nummer 135/9

De eerste twee criteria die fiscaal worden gehanteerd om uit te maken of iemand gehandicapt is, stemmen volledig overeen met die uit de wetgeving betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten ten laste van de Schatkist (zie W 27.2.1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten, BS 1.4.1987, meermaals gewijzigd en voor het laatst door de W 22.2.1998 - BS 3.3.1998).

Nummer 135/10

Worden eveneens als gehandicapten aangemerkt :

- de RIZIV-invaliden (d.w.z. de personen die na de periode van één jaar van primaire ongeschiktheid wegens ziekte als invalide door het RIZIV worden erkend);

- de personen die een administratieve of gerechtelijke beslissing overleggen waaruit blijkt dat zij voor ten minste 66 % blijvend lichamelijk of geestelijk gehandicapt of arbeidsongeschikt zijn verklaard.

Nummer 135/11

Ook de handicap van een kind kan aan de hand van de in 135/8 vermelde criteria worden bepaald, namelijk wanneer het geen recht (meer) geeft op kinderbijslag wegens zijn hoedanigheid van gehandicapt kind (zie 135/4 en 5).

B. GEHANDICAPTEN IN DE ZIN VAN DE W 27.2.1987

1. Algemeen

Nummer 135/12

De in art. 135, eerste lid, 1°, eerste en tweede gedachtenstreep, WIB 92, neergelegde criteria voor de vaststelling van de handicap van de in die bepaling beoogde personen (zie 135/8, 1° en 2°) zijn identiek als die vermeld in de wetgeving betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten (W 27.2.1987), zodat voor de sociale en de fiscale wetgeving dezelfde medische criteria in aanmerking komen.

De andere voorwaarden, inzonderheid de beperking van het inkomen, blijven fiscaal evenwel buiten beschouwing; uitsluitend de ernst van de handicap komt in aanmerking om uit te maken of iemands toestand het recht opent op een toeslag op de belastingvrije som.

2. Het stelsel van tegemoetkomingen aan gehandicapten (W 27.2.1987)

a) Gerechtigden

Nummer 135/13

Het door de W 27.2.1987 ingestelde stelsel van tegemoetkomingen aan gehandicapten voorziet in drie tegemoetkomingen, nl. :

- de inkomensvervangende tegemoetkoming die wordt toegekend aan gehandicapten wier verdienvermogen door hun lichamelijke of geestelijke toestand verminderd is tot één derde of minder van wat een valide persoon door een of ander beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen en die ertoe strekt het ontbrekende inkomen te vervangen of aan te vullen;

- de integratietegemoetkoming die wordt toegekend aan gehandicapten wier zelfredzaamheid beperkt is, en die ertoe strekt de integratie van de gehandicapten in de maatschappij te bevorderen;

- de tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden die wordt toegekend aan gehandicapten die ten minste 65 jaar zijn, bij wie een gebrek aan of vermindering van zelfredzaamheid is vastgesteld en die geen recht hebben op een inkomensvervangende of op een integratietegemoetkoming. [De tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden wordt verder buiten beschouwing gelaten, daar de betrokken gehandicapten in principe geen recht hebben op de toeslag op de belastingvrije som, vermits zij slechts na de leeftijd van 65 jaar door een handicap worden getroffen (zie evenwel 135/24 tot 26, indien zij het bewijs hebben geleverd dat de na de leeftijd van 65 jaar vastgestelde handicap het gevolg is van voor die leeftijd overkomen en vastgestelde feiten.]

b) Toekenning van de inkomensvervangende en de integratietegemoetkoming

Nummer 135/14

Beide tegemoetkomingen kunnen onder bepaalde voorwaarden toegekend worden aan gehandicapten van ten minste 21 jaar (of ermee gelijkgestelde gehandicapten ) en ten hoogste 65 jaar. De gehandicapte kan op de twee tegemoetkomingen aanspraak maken indien hij door beide beperkingen getroffen is.

[Met een gehandicapte van 21 jaar wordt gelijkgesteld, de gehandicapte van minder dan 21 jaar die gehuwd is of was of die één of meer kinderen ten laste heeft (cf. art. 3, eerste lid, W 27.2.1987). Met een gehandicapte van 21 jaar wordt eveneens gelijkgesteld, de gehandicapte van minder dan 21 jaar waarvan is vastgesteld dat de handicap ontstaan is nadat hij opgehouden heeft rechtgevend te zijn op gezinsbijslagen (art. 3, derde lid, W 27.2.1987).]

De gehandicapte die recht heeft op een tegemoetkoming vóór hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, behoudt dat recht na die leeftijd.

De tegemoetkomingen worden slechts volledig toegekend aan personen van wie het inkomen een bepaalde grens niet overschrijdt. Het gedeelte van het inkomen dat die grens te boven gaat, wordt van het bedrag van de tegemoetkomingen afgetrokken.

Nummer 135/15

Voor de gerechtigden uit de vorige sociale wetgeving is een bijzondere regeling uitgewerkt, die verschilt naargelang het recht van de betrokkenen op een tegemoetkoming vóór of na 1.1.1975 is ingegaan.

Die bijzondere regeling behelst het volgende :

- voor gehandicapten wier recht op tegemoetkoming vóór 1.1.1975 is ingegaan, blijft het oude stelsel (W 27.6.1969) van toepassing, tenzij de nieuwe regeling (W 27.2.1987) voor hen voordeliger is (t.a.v. die personen kan de toepassing van laatstbedoelde wet nooit leiden tot een verval van het recht op of tot een vermindering van de tegemoetkoming);

- voor gehandicapten wier recht op tegemoetkoming is ingegaan tussen 1.1.1975 en 30.6.1987, zal de W 27.2.1987 toegepast worden naar aanleiding van de eerste herziening van hun dossier (de oude regeling blijft dus slechts tijdelijk op hen van toepassing).

c) Vaststelling van de handicap

Nummer 135/16

De toekenning van de tegemoetkomingen in het kader van de W 27.2.1987 is o.m. afhankelijk van een medisch onderzoek, waarbij de handicap wordt vastgesteld.

Nummer 135/17

Voor de vermindering van het verdienvermogen van de gehandicapte, die aanleiding geeft tot de toekenning van een inkomensvervangende tegemoetkoming, moet uit het medisch onderzoek blijken dat de lichamelijke of geestelijke toestand van de gehandicapte zijn verdienvermogen heeft verminderd tot één derde of minder van wat een valide persoon door een of ander beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen. De beschutte tewerkstelling wordt niet tot de algemene arbeidsmarkt gerekend. Het verdienvermogen wordt beoordeeld ten opzichte van het geheel van de andere tewerkstellingsmogelijkheden dan de beschutte tewerkstelling.

Nummer 135/18

Het gebrek aan of de vermindering van de zelfredzaamheid, die aanleiding geeft tot de toekenning van een integratietegemoetkoming, moet eveneens blijken uit het medisch onderzoek en wordt gemeten aan de hand van een handleiding en van een medisch-sociale schaal waarbij rekening gehouden wordt met 6 factoren.

Naargelang de graad van vermindering van de zelfredzaamheid zijn er 4 categorieën :

- tot categorie I behoort de gehandicapte wiens vermindering van zelfredzaamheid op 7 of 8 punten wordt vastgesteld;

- tot categorie II behoort de gehandicapte wiens vermindering van zelfredzaamheid op 9 tot 11 punten wordt vastgesteld;

- tot categorie III behoort de gehandicapte wiens vermindering van zelfredzaamheid op 12 tot 14 punten wordt vastgesteld;

- tot categorie IV behoort de gehandicapte wiens vermindering van zelfredzaamheid op ten minste 15 punten wordt vastgesteld.

De wijze van vaststelling van de handicap is uiteengezet in de handleiding voor de evaluatie van de graad van zelfredzaamheid en de daarin vervatte medisch-sociale schaal (zie MB 30.7.1987 - BS 6.8.1987).

Nummer 135/19

De medische onderzoeken voor de toekenning van de inkomensvervangende en de integratietegemoetkoming worden verricht door een geneesheer van de Medische Dienst van de Bestuursdirectie van de Uitkeringen aan gehandicapten van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu of van de Dienst voor geneeskundige controle van het RIZIV of door een geneesheer of een multidisciplinair team daartoe aangewezen door de Minister van Sociale Zaken.

3. Vaststelling van de handicap voor de toepassing van de PB

Nummer 135/20

Concreet komen fiscaal in aanmerking, de gehandicapten :

- van wie het verdienvermogen verminderd is tot één derde of minder (hetgeen recht geeft op de inkomensvervangende tegemoetkoming - zie 135/13, eerste gedachtenstreep);

- van wie de vermindering van zelfredzaamheid ten minste 9 punten bedraagt (hetgeen recht geeft op een integratietegemoetkoming van de categorieën II, III of IV - zie 135/13, tweede gedachtenstreep).

C. RIZIV-INVALIDEN

Nummer 135/21

RIZIV-invaliden in de zin van art. 135, eerste lid, 1°, derde gedachtenstreep, WIB 92 (zie 135/8, 3°) zijn degenen die als arbeidsongeschikt zijn erkend (d.w.z. elke werkzaamheid hebben onderbroken als rechtstreeks gevolg van het intreden van letsels of functionele stoornissen waarvan erkend wordt dat ze het verdienvermogen hebben verminderd tot een derde of minder dan een derde van wat een persoon, van dezelfde stand en met dezelfde opleiding, kan verdienen in dezelfde beroepscategorie - cf. art. 56, W 9.8.1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering) (1) en die na het tijdvak van één jaar primaire arbeidsongeschiktheid op 1 januari van het aanslagjaar als invalide door het RIZIV zijn erkend (2) (3).

[(1) Thans art. 100 van de Wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14.7.1194.

(2) Tijdens de periode van invaliditeit verkrijgen de betrokkenen meestal een invaliditeitsuitkering ten laste van het RIZIV; zij ontvangen echter geen uitkeringen voor de perioden waarvoor zij recht hebben op een andere vergoeding (cf. art. 57, W 9.8.1963 - thans art. 103 van de voormelde gecoördineerde wet). Het is evenwel de erkenning als "invalide" door de Geneeskundige Raad voor invaliditeit die het recht op de toeslag op de belastingvrije som doet ontstaan.

(3) Art. 56, W 9.8.1963 (thans art. 100 van de voormelde gecoördineerde wet) beoogt in feite alleen werknemers; zelfstandigen die bij toepassing van de art. 20 en 62, KB 20.7.1971 houdende instelling van een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid ten voordele van de zelfstandigen als invalide door het RIZIV zijn erkend, hebben eveneens recht op de toeslag op de belastingvrije som.]

De staat van primaire arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld door de adviserend geneesheer van het ziekenfonds of de geneesheer-inspecteur van de Dienst voor geneeskundige controle van het RIZIV. De Geneeskundige Raad voor invaliditeit stelt op basis van een door de adviserend geneesheer van het ziekenfonds opgemaakt verslag de staat van invaliditeit vast en bepaalt de duur ervan.

D. ANDERE ZWAAR GEHANDICAPTEN

Nummer 135/22

Zwaar gehandicapten in de zin van art. 135, eerste lid, 1°, vierde gedachtenstreep, WIB 92 (zie 135/8, 4°), zijn personen die een administratieve of gerechtelijke beslissing kunnen voorleggen waaruit blijkt dat zij voor ten minste 66 % blijvend lichamelijk of geestelijk gehandicapt of arbeidsongeschikt zijn verklaard.

Tot die laatste categorie behoren inzonderheid :

- slachtoffers van een ongeval van gemeen recht over wier blijvende handicap of arbeidsongeschiktheid een definitieve gerechtelijke uitspraak is gedaan;

- slachtoffers van arbeidsongevallen bij wie een blijvende arbeidsongeschiktheid is vastgesteld (1) (2);

- slachtoffers van beroepsziekten bij wie een blijvende arbeidsongeschiktheid is vastgesteld (1);

- militaire oorlogsinvaliden;

- militaire invaliden uit vredestijd;

- burgerlijke oorlogsslachtoffers enz.

[(1) Ongeacht of zij in de privé-sector, een overheidsdienst, de NMBS enz. werk(t)en.

(2) Wat de arbeidsongevallen betreft, wordt opgemerkt dat de periode van blijvende ongeschiktheid of invaliditeit een aanvang neemt op de datum van de consolidatie en de alsdan ingaande herzieningstermijn van 3 jaar omvat.]

De administratieve of gerechtelijke beslissing waaruit de handicap of arbeidsongeschiktheid blijkt, wordt geconcretiseerd door het attest of bewijsstuk dat de betrokkenen moeten overleggen (zie 135/34).

Nummer 135/23

Uit de tekst van art. 135, eerste lid, 1°, vierde gedachtenstreep, WIB 92, blijkt dat de lichamelijke of geestelijke handicap of de arbeidsongeschiktheid van blijvende aard moet zijn.

Dit betekent dat een tijdelijke volledige of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte, arbeidsongeval enz. op zichzelf geen recht geeft op de toeslag van de belastingvrije som.

Die regel is inzonderheid van toepassing voor :

- personen die in het kader van het RIZIV als primair arbeidsongeschikt wegens ziekte zijn erkend;

- slachtoffers van een arbeidsongeval dat slechts een tijdelijke volledige of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft.

Personeelsleden van overheidsdiensten, die niet onder de ZIV- regeling vallen en die met ziekteverlof zijn of in disponibiliteit wegens ziekte zijn gesteld, kunnen uit dien hoofde strikt genomen geen aanspraak maken op de toeslag op de belastingvrije som. Billijkheidshalve worden zij echter op dezelfde wijze als RIZIV- invaliden behandeld zodra zij ononderbroken meer dan één jaar in de stand ziekteverlof of disponibiliteit wegens ziekte verkeren (en dit tot zij hun dienst hernemen).

E. LEEFTIJDSGRENS

Nummer 135/24

Personen die 65 jaar of ouder zijn, worden niet als gehandicapten aangemerkt voor de toepassing van de toeslag op de belastingvrije som indien zij getroffen worden door een handicap die het gevolg is van een ongeval, een ziekte, een aandoening enz. die hen na de leeftijd van 65 jaar is overkomen.

[Het spreekt evenwel vanzelf dat personen van 65 jaar en ouder van wie de zware handicap reeds vóór de leeftijd van 65 jaar is vastgesteld en die het vereiste bewijs van hun handicap hebben geleverd, ook na die leeftijd recht blijven hebben op de toeslag op de belastingvrije som voor gehandicapten, mits inmiddels de geldigheidsduur van het verstrekte attest of bewijsstuk van de handicap niet verstreken is.]

Het feit dat de betrokkenen aanspraak hebben op de in 135/13, in fine bedoelde tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden doet geen recht ontstaan op de toeslag op de belastingvrije som.

Bij gebrek aan enige meer adequate maatstaf wordt de grens van 65 jaar als criterium voor het onderscheid tussen een echte handicap en ouderdomsverschijnselen in aanmerking genomen. Die leeftijdsgrens is te verklaren door het ingewikkelde vraagstuk van de handicaps van bejaarden, bij wie een ouderdomsverschijnsel vaak erg moeilijk te onderscheiden is van een echte handicap in de gebruikelijke zin van het woord (zie Kamer, gewone zitting 1988-1989, Stuk 597/7, blz. 107 en 108).

Nummer 135/25

Op grond van art. 135, eerste lid,1°, WIB 92, kan de handicap van belastingplichtigen en andere personen ten laste dan kinderen echter ongeacht de leeftijd van de betrokkene worden vastgesteld, op voorwaarde dat de feiten die aanleiding hebben gegeven tot die handicap zijn overkomen en vastgesteld vóór de leeftijd van 65 jaar.

Die wetsbepaling geeft een persoon wiens graad van handicap niet vóór zijn 65e verjaardag is vastgesteld, doch kan bewijzen dat die handicap het gevolg is van feiten die vóór de leeftijd van 65 jaar voorgevallen en vastgesteld zijn, de mogelijkheid om zijn graad van handicap nog na die leeftijdsgrens te laten vaststellen (zie Kamer, Commissieverslag, Gewone Zitting 1988-1989, Stuk 597/7, blz. 107).

Nummer 135/26

De aandacht wordt erop gevestigd dat die wetsbepaling niet geldt voor personen die vóór de leeftijd van 65 jaar getroffen waren door een handicap die te licht was om fiscaal in aanmerking te komen, maar wier toestand na die leeftijd derwijze verergerd is dat de fiscale norm bereikt wordt.

Aanvaarding van zulke gevallen zou niet alleen strijdig zijn met de bedoeling van de wetgever zoals die in de hierboven aangehaalde passages uit de voorbereidende werken is verwoord, maar zou bovendien tot onoplosbare problemen inzake bewijsvoering leiden.

V. OVER TE LEGGEN BEWIJSSTUKKEN

A. ALGEMEEN

Nummer 135/27

Het bewijs dat de handicap van kinderen of personen aan de in art. 135, WIB 92, gestelde voorwaarden beantwoordt, moet door de belastingplichtige worden geleverd. Het over te leggen bewijsstuk verschilt volgens de hoedanigheid van de gehandicapte.

Uit het over te leggen bewijsstuk moet blijken dat het een handicap of invaliditeit betreft die is ingetreden uiterlijk op 1 januari van het aanslagjaar.

B. GEHANDICAPTE KINDEREN DIE RECHT GEVEN OP KINDERBIJSLAG

Nummer 135/28

Het bewijs van de handicap kan uitsluitend worden geleverd aan de hand van een niet-vervallen attest, uitgereikt door de uitbetalende instelling (Rijksdienst voor kinderbijslag van werknemers, sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen, kinderbijslagfonds enz.).

[Dit attest moet de geldigheidsduur vermelden.]

Dat attest bevestigt dat het kind voor de toepassing van de kinderbijslagwetgeving voor ten minste 66 % getroffen is door ontoereikende of verminderde lichamelijke of geestelijke geschiktheid, volledig ongeschikt is om enig beroep uit te oefenen, of ten minste 66 % arbeidsongeschikt is.

C. ANDERE GEHANDICAPTE KINDEREN

Nummer 135/29

Het bewijs van de handicap moet worden geleverd zoals in het geval van gehandicapte personen (zie 135/30 tot 40).

D. GEHANDICAPTE PERSONEN

1. Gehandicapten met een inkomensvervangende of een integratietegemoetkoming

Nummer 135/30

Wat gehandicapten met een inkomensvervangende en/of een integratietegemoetkoming betreft, kan het bewijs van de handicap worden geleverd aan de hand van een attest uitgereikt door de Dienst voor tegemoetkomingen aan Gehandicapten, Zwarte Lievevrouwstraat 3 c te 1000 Brussel met vermelding dat de betrokkene aan de medische voorwaarden voldoet om een inkomensvervangende tegemoetkoming of een integratietegemoetkoming (categorie II, III of IV) te verkrijgen, of door een arbeidsongeschiktheid of invaliditeit van ten minste 66 % is getroffen.

[Voor de gerechtigden uit de vorige sociale wetgeving (W 27.6.1969), voor wie een bijzondere regeling is uitgewerkt (zie 135/15), zal het door de Dienst van tegemoetkomingen aan gehandicapten uitgereikte attest evenwel - zoals vroeger - de graad van ongeschiktheid vermelden.]

Nummer 135/31

Thans wordt door de Medische Dienst van de Bestuursdirectie van de Uitkeringen aan gehandicapten van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu (Zwarte Lievevrouwstraat 3 c te 1000 Brussel), een algemeen attest uitgereikt met vermelding dat de betrokkene is getroffen door:

[Dat algemeen attest heeft als doel de gehandicapte persoon de toegang tot de verschillende sociale voordelen waarop hij recht heeft te vergemakkelijken en vermeldt dat de betrokkene voldoet aan de medische voorwaarden om - in voorkomend geval - de volgende voordelen te verkrijgen:

- een vermindering van het belastbaar inkomen;

- een vermindering van de onroerende voorheffing;

- het sociaal telefoontarief;

- vrijstelling van de radio- en TV-taks;

- vrijstelling van de taksen op autovoertuigen (BTW, verkeer, inschrijving).]

- een vermindering van het verdienvermogen tot een derde of minder;

- een vermindering van de zelfredzaamheid van ten minste 9 punten;

- een blijvende ongeschiktheid van ten minste 66 %.

Het voormelde attest vermeldt daarenboven:

- de begindatum van de handicap (dat is de datum vanaf wanneer de gehandicapte aan de medische voorwaarden voldoet om een inkomensvervangende en/of integratietegemoetkoming te verkrijgen);

- de geldigheidsduur van het attest (voor onbepaalde duur of tot een opgegeven datum);

- dat de betrokkene (gehandicapte persoon) aan de medische voorwaarden voldoet om o.m. "een vermindering van het belastbare inkomen" te verkrijgen.

2. RIZIV-invaliden

Nummer 135/32

Voor personen die als invalide door het RIZIV zijn erkend, wordt het bewijs van de invaliditeit geleverd :

[Die erkenning is slechts mogelijk na een jaar primaire ongeschiktheid van ten minste 66 %. De betrokkene komt voor fiscale begunstiging in aanmerking indien hij op 1 januari van het aanslagjaar als invalide door het RIZIV is erkend.]

- ofwel door een vermelding op het fiche 281.12, die het invalidevolgnummer RIZIV opgeeft en waaruit blijkt dat de betrokkene op 1 januari van het aanslagjaar de hoedanigheid van RIZIV-invalide had (het invaliditeitspercent moet niet worden vermeld);

- ofwel door een jaarlijks door het ziekenfonds uit te reiken attest houdende vermelding van de periode waarin de betrokkene als invalide door het RIZIV is erkend.

Voor personen met pensioen of brugpensioen die invaliditeitsuitkeringen (ZIV) verkregen op de datum waarop zij op ouderdomspensioen of brugpensioen zijn gesteld, moet het bewijs van de invaliditeit worden geleverd door een eenmalig attest van het ziekenfonds, waarbij wordt bevestigd dat de betrokkene op de bedoelde datum de hoedanigheid van RIZIV-invalide bezat.

Die handelswijze mag echter niet worden toegepast voor een RIZIV- invalide die, vóór de normale pensioenleeftijd, afziet van de invaliditeitsuitkeringen ten voordele van een overlevingspensioen. In dergelijk geval gelden de regels die zijn uiteengezet in 135/33 tot 40.

3. Andere gehandicapte personen

Nummer 135/33

Andere gehandicapten dan de sub 135/30 tot 32 bedoelde personen (gehandicapten waarvan sprake in 135/22 en 23) kunnen doorgaans het gevraagde bewijs van hun handicap leveren aan de hand van een attest of ander stuk uitgaande van een officiële of semi-officiële dienst die de gehandicapte een medisch onderzoek heeft laten ondergaan alvorens de betaling van een schadevergoeding of van zekere sociale tegemoetkomingen uit te voeren of te bevelen. Een lijst van de meest voorkomende gevallen is opgenomen in 135/34.

Indien de belastingplichtige aanbiedt het bewijs van de handicap te leveren door middel van een stuk, uitgaande van een officiële of semi-officiële dienst die niet opgenomen is in die lijst, legt de taxatiedienst de zaak met een beknopt verslag rechtstreeks voor aan het hoofdbestuur (directie II/3), dat een beslissing neemt (en eventueel de bedoelde lijst aanvult).

In andere gevallen, inzonderheid wanneer de betrokkene alleen een attest van de behandelende geneesheer overlegt, wordt de procedure van de aanvraag om een geneeskundig onderzoek toegepast (zie 135/35 tot 40).

4. Lijst van erkende bewijsmiddelen

[De over te leggen bewijsstukkken m.b.t. gehandicapte kinderen, gehandicapte personen met een tegemoetkoming ten laste van de Schatkist en RIZIV-invaliden worden respectievelijk in 135/28 tot 30 en 32 behandeld.]

Nummer 135/34

De volgende lijst is aangelegd ter uitvoering van het bepaalde in art. 135, tweede lid, WIB 92.

Beoogde personen

Over te leggen bewijsstuk(ken)

1. Slachtoffers van een ongeval van gemeen recht waarover een gerechtelijke uitspraak is gedaan.

1. Afschrift van de definitief geworden gerechtelijke uitspraak waaruit de blijvende invaliditeitsgraad blijkt.

2. Slachtoffers van arbeidsongevallen bij wie een blijvende arbeidsongeschiktheid is vastgesteld.

2. Attest van het Fonds voor Arbeidsongevallen, Idalie II, Troonstraat 1000 te 1050 Brussel met vermelding van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid (1).

3. Slachtoffers van beroepsziekten bij wie een blijvende arbeidsongeschiktheid is vastgesteld.

3. Vermelding op het fiche 281.14 van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid op 1 januari van het aanslagjaar (2) of een attest uitgereikt door het Fonds voor Beroepsziekten, Sterrenkundelaan 1 te 1210 Brussel, met vermelding van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid.

4. Militaire oorlogsinvaliden

4. Attest met vermelding van de invaliditeitsgraad uitgereikt door het Ministerie van Financiën - Administratie der Pensioenen, Jan Jacobsplein 10 te 1000 Brussel (thans Financietoren, Kruidtuinlaan 50, bus 31 te 1010 Brussel), of een afschrift van de laatste ministeriële beslissing waarbij het vergoedingspensioen werd toegekend, of van de door de commissie voor vergoedingspensioenen of door de commissie van beroep voor vergoedingspensioenen genomen beslissing, mits deze laatste de totale invaliditeitsgraad (3) vermeldt.

5. Militaire invaliden uit vredestijd.

5. Zoals sub 4.

6. Burgerlijke oorlogsslachtoffers.

6. Attest met vermelding van de invaliditeitsgraad uitgereikt door het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Directie van de Pensioenen voor Burgerlijke Oorlogsslachtoffers, Luchtscheefvaartsquare 31 te 1070 Brussel.

7. Invalide mijnwerkers.

7. Attest van een wettelijk erkende voorzorgskas voor mijnwerkers waaruit blijkt dat de betrokkene een invaliditeitspensioen verkrijgt (4) of dat hij een blijvende arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 % op de algemene arbeidsmarkt heeft opgelopen.

8. Zeelieden.

8. Attest van de Hulp- en Voorzorgskas van de Zeevarenden onder Belgische vlag, met vermelding van de periode waarin de betrokkene als invalide is erkend (5) of indien hij het slachtoffer is van een arbeidsongeval (1) of beroepsziekte, een attest van dezelfde kas met vermelding van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid.

9. Personeelsleden van overheidsdiensten, slachtoffers van een arbeidsongeval of beroepsziekte.

9. Attest van de overheid die instaat voor de schadeloosstelling, met vermelding van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval (1) of beroepsziekte.

10. Personeelsleden van overheidsdiensten die met ziekteverlof zijn of in disponibiliteit zijn gesteld.

10. Attest van de overheidsdienst waarvan het personeelslid afhangt en waarin wordt bevestigd dat de betrokkene sedert meer dan één jaar op ononderbroken wijze met ziekteverlof is en/of in disponibiliteit wegens gezondheidsredenen is gesteld (met aanwijzing van de periode van ziekteverlof en/of disponibiliteit).

11. Personeelsleden van overheidsdiensten die met vervroegd pensioen zijn gesteld, ofwel wegens lichamelijke ongeschiktheid, ofwel

ambtshalve overeenkomstig art. 83, W 5.8.1978 houdende economische en budgettaire hervormingen

11. Beslissing betekend, door de Administratieve Gezondheidsdienst ingevolge ofwel art. 30, W 5.5.1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, waaruit blijkt dat de betrokkene is getroffen door een blijvende algemene invaliditeit van ten minste 66 % (indien de opruststelling plaats heeft gehad vóór 1.1.1993), ofwel art. 4, KB 12.8.1993 tot uitvoering van art. 134, § 2, W 26.6.1992 houdende sociale en diverse bepalingen, waaruit blijkt dat de betrokkene is

getroffen door een vermindering van de zelfredzaamheid met ten minste 9 punten (indien de opruststelling heeft plaats gehad vanaf 1.1.1993).

12. Personeelsleden van de NMBS.

12. Attest van het Gewestelijk Geneeskundig Centrum waarbij bevestigd wordt dat de betrokkene sedert meer dan één jaar ononderbroken arbeidsongeschikt is wegens ziekte of, wanneer hij/zij het slachtoffer is van een arbeidsongeval (1) of beroepsziekte, een attest van hetzelfde centrum met vermelding van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid.

13. Personen aangesloten bij de Dienst voor

de Overzeese Sociale Zekerheid (6).

13. Attest van de Dienst voor Overzeese Sociale Zekerheid, Louizalaan 194 te 1050 Brussel, waaruit blijkt dat de betrokkene sedert meer dan één jaar ononderbroken arbeidsongeschikt is wegens ziekte of een attest van dezelfde dienst met vermelding van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval (1) of beroepsziekte.

14. Personen die :

- vrijstelling van luistergeld genieten (7);

- vermindering van het BTW- tarief hebben bij de aankoop en het onderhoud van een personenwagen of vrijstelling van verkeersbelasting of belasting op de inverkeerstelling (8).

14. Attest van de Administratieve Gezondheidsdienst (aanvragen ontvangen tot 31.5.1991) of van de Dienst voor tegemoetkomingen aan Gehandicapten, Ministerie van Sociale Zaken, Zwarte Lievevrouwestraat 3, c te 1000 Brussel (aanvragen ontvangen met ingang van 1.6.1991) (8bis).

15. Personen die ingevolge een handicap die hen vóór de leeftijd van 65 jaar is overkomen :

- het voordeel van het sociaal telefoontarief hebben verkregen op grond van een handicap van ten minste 66%;

- financiële voordelen inzake huisvesting hebben verkregen op grond van een handicap van ten minste 66 %.

15. Attest van de Medische dienst van het Ministerie van Sociale Voorzorg (8bis) (9).

16. Personen die een invaliditeitspensioen van Italiaanse oorsprong verkijgen.

16. Drukwerk (model 201) met de vermelding Io/s, dat hun jaarlijks door het "Instituto Nazionale del Previdenza Sociale" (INPS) wordt uitgereikt en dat het jaarbedrag van de toekenningen in Italiaanse lires vermeldt.

17. Personen die een Nederlandse uitkering ingevolge de wet op de

arbeidsongeschiktheidsverzekering

(WAO) verkrijgen.

17. Attest dat hun jaarlijks door de uitkerende instelling (Gemeenschappelijk Administratiekantoor of Bedrijfsvereninging) wordt uitgereikt met vermelding dat de betrokkene op 1 januari van het aanslagjaar, ingevolge de nevenbedoelde wet een uitkering verkrijgt op grond van een arbeidsongeschiktheid van 66 % of meer (10).

18. Personen die een invaliditeitsuitkering van Franse oorsprong verkrijgen.

18. Invaliditeitskaart afgeleverd door de Franse autoriteiten op basis van een onderzoek verricht door de "Commission technique d'orientation et de reclassement professionel (COTOREP)" aan personen die getroffen zijn door een ongeschiktheid die gelijk is aan of hoger is dan 80 %.

[(1) Voor een blijvende arbeidsongeschiktheid tijdens de herzieningstermijn moet de geldigheidsduur van het attest worden vermeld.

(2) De invaliditeitsgraad, vermeld op het door het Fonds voor Beroepsziekten (FBZ) uitgereikte fiche 281.14 slaat alleen op de arbeidsongeschiktheid die het gevolg is van een erkende beroepsziekte en beantwoordt derhalve niet noodzakelijk aan de totale arbeidsongeschiktheid van de betrokkene.

Voorbeeld :

Een mijnwerker lijdt aan twee ziekten waarvan er slechts één door het FBZ als beroepsziekte wordt erkend. Voor die erkende ziekte wordt een invaliditeitsgraad van 35 % toegekend, terwijl de andere ziekte recht verleent op een invaliditeitspensioen ten laste van het Nationaal Pensioenfonds voor Mijnwerkers (NPM).

Het FBZ zal een fiche 281.14 uitreiken waarop een arbeidsongeschiktheid van 35 % wordt vermeld, terwijl door een erkende voorzorgskas voor mijnwerkers een in nr. 7 bedoeld attest zal worden uitgereikt.

(3) De totale invaliditeitsgraad van oorlogsinvaliden en van militaire invaliden uit vredestijd kan verhoogd zijn wegens andere dan oorlogs- of dienstfeiten.

(4) Mijnwerkers verkrijgen tijdens de eerste zes maanden arbeidsongeschiktheid wegens ziekte een vergoeding voor primaire ongeschiktheid (ten laste van het RIZIV). Daarna kunnen zij, wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan, een invaliditeitspensioen verkrijgen ten laste van het Nationaal Pensioenfonds voor Mijnwerkers (NPM), pensioen dat wordt betaald door een erkende Voorzorgskas voor Mijnwerkers (zoniet blijven zij verder ten laste van het RIZIV). De betrokken mijnwerker wordt slechts geacht een duurzame invaliditeit te hebben indien de periode van arbeidsongeschiktheid met inbegrip van de primaire ongeschiktheid reeds ten minste 12 maanden loopt op 1 januari van het aanslagjaar.

De arbeidsongeschiktheid die voor een mijnwerker het recht opent op een invaliditeitspensioen ten laste van het NPM wordt fiscaal met een invaliditeit van ten minste 66 % gelijkgesteld. Als attest geldt, naargelang van het geval, een van de volgende verklaringen :

1. Voor diegenen wier invaliditeitspensioen is ingegaan ten minste één jaar vóór 1 januari van het aanslagjaar en nog liep op laatstbedoelde datum :

"De Heer/Mevrouw (naam, voornaam, adres) verkrijgt een invaliditeitspensioen sedert .........." (datum en handtekening van de verantwoordelijke ambtenaar)

2. Voor diegenen van wie het invaliditeitspensioen is ingegaan minder dan één jaar vóór 1 januari van het aanslagjaar en nog liep op laatstbedoelde datum :

"De Heer/Mevrouw (naam, voornaam, adres) heeft van .......... tot .................. een ziektevergoeding verkregen, wegens arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 % op de algemene

arbeidsmarkt. Hij/zij verkrijgt sedert .............. een invaliditeitspensioen." (datum en handtekening van de verantwoordelijke ambtenaar).

NB : Dit attest heeft slechts zin indien de totale vermelde periode van werkonbekwaamheid reeds ten minste 12 maanden besloeg op 1 januari van het aanslagjaar.

3. Voor diegenen die vroeger een invaliditeitspensioen hebben verkregen tot op het tijdstip dat zij op ouderdomspensioen zijn gegaan.

1e veronderstelling : betrokkene verkreeg eerst een invaliditeits- pensioen en daarna een ouderdomspensioen; het invaliditeitspensioen is meer dan één jaar voor de 1e januari van het aanslagjaar ingegaan :

"De Heer/Mevrouw (naam, voornaam, adres) verkreeg sedert ......... een invaliditeitspensioen toen hij/zij op ....... tot het ouderdomspensioen werd toegelaten". (datum en handtekening van

de verantwoordelijke ambtenaar). Voorbeeld : "De Heer X verkreeg sedert 1.10.1990 een invaliditeitspensioen toen hij op 1.12.1991 tot het ouderdomspensioen werd toegelaten". Het attest zal geldig zijn vanaf aanslagjaar 1998.

2e veronderstelling : zelfde toestand als in de 1e veronderstelling, maar het invaliditeitspensioen is minder dan één jaar voor de 1e januari van het aanslagjaar ingegaan :

"De Heer/Mevrouw (naam, voornaam, adres) verkreeg sedert ..... een invaliditeitspensioen toen hij/zij op .......... tot het ouderdoms- pensioen werd toegelaten. Hij/zij verkreeg tevens van .......... tot ............. een ziektevergoeding wegens arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 % op de algemene arbeidsmarkt". (datum en handtekening van de verantwoordelijke ambtenaar).

Voorbeeld : "De Heer X verkreeg sedert 1.2.1997 een invaliditeitspensioen toen hij op 1.12.1997 tot het ouderdomspensioen werd toegelaten. Hij verkreeg tevens van 1.7.1996 tot 31.1.1997 een ziektevergoeding wegens arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 % op de algemene arbeidsmarkt".

Het attest zal geldig zijn vanaf het aanslagjaar 1998.

(5) De erkenning als invalide is slechts mogelijk na een jaar primaire ongeschiktheid van ten minste 66 %. De betrokkene wordt geacht aan de voorwaarde te voldoen indien hij op 1 januari van het aanslagjaar als invalide is erkend.

(6) De noties "primaire ongeschiktheid" en "invaliditeit" uit de gewone ziekte- en invaliditeitsverzekering (zie voetnoot 5) komen niet voor in de regeling van de Overzeese Sociale Zekerheid.

(7) Uitgezonderd oorlogsinvaliden met een handicap van minder dan 66 %.

(8) Uitgezonderd gehandicapten met een blijvende invaliditeit die rechtstreeks toe te schrijven is aan de onderste ledematen en die geen 66 % bereikt.

(8bis) Of het algemeen attest als bedoeld in 135/31.

(9) Dat attest vermeldt dezelfde gegevens als de attesten die voor fiscale doeleinden worden uitgereikt in het kader van de wetgeving betreffende tegemoetkomingen aan gehandicapten. Het is fiscaal alleen dienstig indien de begindatum van de handicap vóór de leeftijd van 65 jaar valt.

(10) Het betreft inzonderheid gewezen grensarbeiders.

5. Personen die geen specifieke bewijsstukken kunnen overleggen

Nummer 135/35

Gehandicapten die een aanvraag hebben gedaan voor een inkomensvervangende of integratietegemoetkoming, doch die om andere dan medische redenen daarop geen recht hebben (b.v. omdat hun inkomen te hoog is of omdat zij reeds een gelijkaardige vergoeding verkrijgen) en dan ook geen medisch onderzoek hebben ondergaan, zomede gehandicapten die geen aanvraag voor een dergelijke tegemoetkoming hebben gedaan, maar van mening zijn dat zij voldoen aan de in art. 135, eerste lid, 1°, WIB 92, gestelde voorwaarden inzake handicap, kunnen hun handicap laten vaststellen door een geneesheer van de Medische Dienst van de Bestuursdirectie van de Uitkeringen aan gehandicapten van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.

T.o.v. de bepalingen van art. 135, tweede lid, WIB 92, kan geen rekening worden gehouden met een attest van de behandelende geneesheer van de betrokkene (zie ook Luik, 17.2.1988, Melot Albert, Bull. 681, blz. 603).

De te volgen procedure wordt hierna uiteengezet.

6. Aanvraag om een geneeskundig onderzoek

Nummer 135/36

Vooreerst moet worden onderzocht of de persoon die als gehandicapte wordt opgegeven :

- ofwel voldoet aan de gewone voorwaarden om als ten laste van de belastingplichtige te worden beschouwd (zie 136/5, 21 en 37);

- ofwel als belastingplichtige zelf inkomsten heeft behaald die tot een daadwerkelijke belastingheffing aanleiding geven.

Nummer 135/37

Zijn de bevindingen op dat stuk positief, doch is er geen afdoende bewijsstuk over de handicap voorhanden, dan moet aan de betrokken belastingplichtige een daartoe speciaal ontworpen vragenlijst nr. 332 H (zie model in 135/45) worden gestuurd.

Nummer 135/38

In die vragenlijst wordt hij inzonderheid verzocht het bewijs van de voorgehouden handicap te verstrekken aan de hand van een van de erin opgesomde bewijsstukken en wordt hem, voorzover hij zulks niet kan, op de mogelijkheid gewezen de invaliditeitsgraad op zijn kosten te laten vaststellen door de Medische Dienst van de Bestuursdirectie van de Uitkeringen aan gehandicapten van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.

Daartoe moet hij de aan het formulier 332 H gehechte "Aanvraag om een geneeskundig onderzoek" afscheuren, invullen en terugsturen naar de taxatiedienst.

De in het tweede lid - eerste en tweede vakje - van het model 332 H bedoelde gegevens moeten slechts worden gevraagd indien zulks voor het onderzoek absoluut onontbeerlijk is en de beoogde inlichtingen op geen andere wijze gemakkelijker kunnen worden verkregen.

Nummer 135/39

De "Aanvraag om een geneeskundig onderzoek" wordt door de taxatiedienst onverwijld toegestuurd aan het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuursdirectie van de Uitkeringen aan gehandicapten, Dienst attesten, die na afloop van het medisch onderzoek aan de taxatiedienst een attest zal uitreiken houdende de vastgestelde invaliditeitsgraad en eventueel de (in de tijd beperkte) geldigheidsduur.

Nummer 135/40

Die procedure moet ook mutatis mutandis in geval van bezwaar worden gevolgd.

E. HANDICAP NIET VASTGESTELD VOOR DE LEEFTIJD VAN 65 JAAR

Nummer 135/41

Het loutere feit dat het bewijs van de handicap niet is geleverd vóór de leeftijd van 65 jaar is geen reden om de toeslag op de belastingvrije som zonder meer te weigeren.

Behoudens het bewijs van de handicap zelf (dat uitsluitend kan worden geleverd door middel van een bewijsstuk als bedoeld in 135/30, 32 en 34) moet ook nog bewezen worden dat de zware handicap (zie 135/12 tot 26) het gevolg is van feiten (ongeval, ziekte enz.) die zijn voorgekomen en vastgesteld vóór de betrokkene 65 jaar oud was.

Het bewijs dat die feiten zijn overkomen en vastgesteld vóór de betrokkene 65 jaar oud was, kan door de gehandicapte worden geleverd door middel van alle bewijsstukken van het gemeen recht, inzonderheid documenten, medische of politieverslagen, vonnissen enz.

De taxatieambtenaar moet aan de hand van de verstrekte bewijsstukken, die moeten dateren van vóór het tijdstip waarop de gehandicapte 65 jaar is geworden, nauwgezet nagaan of de aangevoerde feiten zijn overkomen vóór de betrokkene 65 jaar is geworden. Hij moet eveneens nagaan of de door de belastingplichtige overgelegde medische verslagen (verslagen van specialisten, ziekenhuizen enz. met uitsluiting evenwel van attesten van de behandelende huisarts) duidelijk aantonen dat de handicap als zwaar kan worden aangemerkt (d.w.z. overeenstemt met een graad van ongeschiktheid die duidelijk hoog genoeg is om in aanmerking te komen voor de toekenning van de toeslag op de belastingvrije som) en dat die zware handicap zonder twijfel vóór de leeftijd van 65 jaar is opgetreden. Het spreekt vanzelf dat hij het medisch geheim moet eerbiedigen.

Indien de taxatieambtenaar niet met zekerheid kan uitmaken dat de graad van ongeschiktheid lager is dan vereist is voor de toekenning van de toeslag op de belastingvrije som, moet de beoordeling ervan worden overgelaten aan de geneesheer van de Medische Dienst van de Bestuursdirectie van de Uitkeringen aan gehandicapten van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu (zie evenwel 135/43). Op de aanvraag om een geneeskundig onderzoek moet de vermelding "65-plusser - nr. II/795, circ. D. 19/402.192" worden aangebracht.

Nummer 135/42

De vragen om toepassing van de toeslag op de belastingvrije som moeten zonder meer worden verworpen :

- indien blijkt dat de graad van ongeschiktheid lager is dan vereist is voor de toekenning van die toeslag;

- indien het een (hoog)bejaarde betreft met een verergering van een vroeger opgelopen lichtere handicap (zie 135/26).

Nummer 135/43

In het bijzonder wordt de aandacht erop gevestigd dat de procedure van aanvraag om een geneeskundig onderzoek (zie 135/33 en 135/36 tot 40) slechts uitzonderlijk mag worden toegepast en wat 65-plussers betreft in de praktijk moet worden beperkt tot gehandicapten die in de materiële onmogelijkheid verkeerden om hun handicap reeds vóór de leeftijd van 65 jaar te laten vaststellen (b.v. wegens het geringe tijdsverloop tussen het schadelijk feit dat aanleiding heeft gegeven tot de blijvende handicap en het bereiken van de leeftijdsgrens).

De taxatiedienst moet daarom eerst een strenge selectie doorvoeren aan de hand van de feitelijke gegevens van elk geval (zie 135/41) en dit om een overbelasting van de diensten van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu te voorkomen.

F. BIJZONDERHEDEN I.V.M. HET ATTEST

Nummer 135/44

Er wordt aangestipt dat :

- voor een gehandicapte die ouder is dan 65 jaar en eerst na die leeftijd als dusdanig erkend wordt, het attest moet vermelden dat de handicap het gevolg is van feiten overkomen en vastgesteld vóór die leeftijd;

- het attest moet worden gevoegd bij de aangifte waarin de gehandicapte voor de eerste maal als zodanig is vermeld en in het permanent dossier van de belastingplichtige moet worden geplaatst.

De attesten van de Bestuursdirectie van de Uitkeringen aan gehandicapten (zie 135/30 en 31) vermelden evenwel slechts de begindatum van de handicap (die in de beoogde gevallen de datum is waarop de handicap van 66 % zoals blijkend uit het medisch onderzoek is ontstaan). Die begindatum van de handicap mag nooit na de leeftijd van 65 jaar van de gehandicapte vallen (ongeacht de datum van het medisch onderzoek en/of van het attest).

Wanneer de op het attest vermelde begindatum van de handicap vóór de 65ste verjaardag van de betrokken persoon valt, dan betekent dit dat de Bestuursdirectie van de Uitkeringen aan gehandicapten, aan de hand van de medische gegevens waarover hij beschikt, kan bevestigen dat de op fiscaal vlak vereiste minimumgraad van invaliditeit reeds vóór de 65ste verjaardag was bereikt.

In dat geval mogen de beoogde fiscale voordelen zonder meer worden toegekend.

Indien de op het attest vermelde begindatum van de handicap daarentegen na de 65ste verjaardag van de betrokken persoon valt, betekent dit :

- ofwel, dat de overgelegde medische stukken, daterend van vóór de 65ste verjaardag van de betrokken persoon, niet toelaten te besluiten dat de handicap in kwestie reeds vóór die leeftijd de op fiscaal vlak vereiste invaliditeitsgraad bereikte;

- ofwel, dat er tussen de aanvraag om een geneeskundig onderzoek en de 65ste verjaardag zoveel tijd verlopen is dat het onderzoek niet afdoend meer kan zijn.

In de in het vorige lid bedoelde hypotheses moet het fiscale voordeel geweigerd worden; op de keerzijde van het attest wordt dan trouwens niet uitdrukkelijk vermeld dat de betrokkene recht heeft op de inzake inkomstenbelastingen voorziene fiscale voordelen. Doorgaans wordt dat attest slechts afgeleverd om de betrokkene toe te laten eventuele andere voordelen te verkrijgen, zoals het sociale telefoontarief of de vrijstelling van verkeersbelasting.

Nummer 135/44.1

In eerder uitzonderlijke gevallen kan het echter gebeuren dat het in 135/44 bedoelde attest wordt aangevuld door een ander (getypt) attest; dit - eveneens door de Bestuursdirectie van de Uitkeringen aan gehandicapten afgeleverd - attest opent het recht op de inzake inkomstenbelastingen en OV voorziene verminderingen, voorzover het uitdrukkelijk vermeldt dat de betrokken persoon - ingevolge feiten overkomen en vastgesteld vóór de leeftijd van 65 jaar - getroffen is door een ongeschiktheid van ten minste 66 %.

G. MODEL 332 H

Nummer 135/45

MINISTERIE VAN FINANCIEN (Datum)

Administratie der directe belastingen

Gemeente : ................

Referte : .................

Aanslagjaar : .............

Inkomsten van : ...........

M

In uw aangifte in de personenbelasting over het bovenvermelde aanslagjaar hebt U één of meer personen als zwaar gehandicapt vermeld (toepassing van artikel 132, tweede lid, artikel 133, 2° en 3°, artikel 135 en artikel 517 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992). Opdat zou kunnen worden uitgemaakt of uw aangifte op dat stuk juist is, gelieve U mij binnen een maand na de datum van verzending van dit formulier de met een kruisje gemerkte documenten te verstrekken :

0 een uittreksel uit de bevolkingsregisters met de samenstelling van uw gezin op 1 januari 19......; 0 een opgave van de bestaansmiddelen van de persoon (personen) die U als zwaar gehandicapt hebt opgegeven;

0 het bewijs van de zware handicap.

Laatstbedoeld bewijs kan o.m. worden geleverd door :

- een niet vervallen, algemeen attest van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuursdirectie van de Uitkeringen aan gehandicapten (Zwarte Lievevrouwstraat 3c te 1000 Brussel), met vermelding dat de betrokkene is getroffen door :

- een vermindering van het verdienvermogen tot een derde of minder;

- een vermindering van de zelfredzaamheidsgraad van ten minste 9 punten;

- een blijvende ongeschiktheid van ten minste 66 %.

- een niet vervallen attest waarin de uitbetalende instelling bevestigt dat de persoon in kwestie voor de toepassing van de kinderbijslagwetgeving voor ten minste 66 % getroffen is door een ontoereikendheid of vermindering van lichamelijke of psychische geschiktheid, volledig ongeschikt is om enig beroep uit te oefenen, of ten minste 66 % arbeidsongeschikt is;

- een niet vervallen attest van de Dienst voor Tegemoetkomingen aan gehandicapten, Zwarte Lievevrouwstraat 3c te 1000 Brussel, met vermelding dat de betrokkene aan de medische voorwaarden voldoet om een inkomstenvervangende tegemoetkoming of een integratietegemoetkoming (categorie II, III of IV) te verkrijgen, of door een arbeidsongeschiktheid of een invaliditeit van ten minste 66 % is getroffen;

- een attest van het ziekenfonds met vermelding van de periode waarin de betrokkene, na de periode van één jaar van primaire ongeschiktheid, als invalide is erkend of waarbij wordt bevestigd dat de betrokkene de hoedanigheid van 66 % RIZIV-invalide bezat op de datum van ingang van zijn/haar ouderdoms- of brugpensioen;

- een afschrift van een definitief geworden gerechtelijke uitspraak waaruit de blijvende invaliditeitsgraad blijkt;

- voor de slachtoffers van arbeidsongevallen met een blijvende arbeidsongeschiktheid, een attest van het Fonds voor Arbeidsongevallen waaruit de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid blijkt, uitgereikt hetzij door zijn Gewestelijk bureau, Olijftakstraat 7-13 te 2000 Antwerpen, voor zeelieden en gewezen zeelieden van de koopvaardij, hetzij door zijn Gewestelijk bureau, Kantinestraat 3 te 8400 Oostende, voor zeelieden en gewezen zeelieden van de zeevisserij, hetzij door zijn Centraal Bestuur, Troonstraat 100 te 1050 Brussel, in andere gevallen;

- een attest van het Fonds voor Beroepsziekten, Sterrenkundelaan 1 te 1210 Brussel, met vermelding van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid;

- voor militaire oorlogsinvaliden en militaire invaliden uit vredestijd, een attest met vermelding van de invaliditeitsgraad, uitgereikt door het Ministerie van Financiën, Administratie der Pensioenen, Jan Jacobsplein 10 te 1000 Brussel, ofwel een afschrift van de laatste ministeriële beslissing waarbij het vergoedingspensioen werd toegekend, of van de door de commissie voor vergoedingspensioenen of de door de commissie van beroep voor vergoedingspensioenen genomen beslissing met vermelding van de totale invaliditeitsgraad;

- voor burgerlijke oorlogsslachtoffers, een attest met vermelding van de invaliditeitsgraad, uitgereikt door het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Directie voor de Pensioenen der Burgerlijke Oorlogsgetroffenen, Luchtscheepvaartsquare 31 te 1070 Brussel;

- voor invalide mijnwerkers, een attest van een wettelijk erkende voorzorgskas voor mijnwerkers waaruit blijkt dat de betrokkene een invaliditeitspensioen geniet of dat hij een blijvende arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 % op de algemene arbeidsmarkt heeft opgelopen;

- voor zeelieden, een attest van de Hulp- en Voorzorgskas voor Zeevarenden onder Belgische vlag, met vermelding van de periode waarin de betrokkene als invalide is erkend of indien betrokkene het slachtoffer is van een arbeidsongeval of beroepsziekte, een attest van dezelfde kas met vermelding van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid;

- voor personeelsleden van de overheidsdiensten die het slachtoffer zijn van een arbeidsongeval of beroepsziekte, een attest van de overheid die instaat voor de schadeloosstelling, met vermelding van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid;

- voor personeelsleden van de overheidsdiensten die met ziekteverlof zijn of in disponibiliteit zijn gesteld, een attest van de overheidsdienst waarvan het personeelslid afhangt, en waarin wordt bevestigd dat de betrokkene sedert meer dan één jaar op ononderbroken wijze met ziekteverlof is en/of in disponibiliteit wegens gezondheidsredenen is gesteld (met aanwijzing van de periode van ziekteverlof en/of disponibiliteit);

- voor personeelsleden van de overheidsdiensten die met vervroegd pensioen zijn gesteld, hetzij wegens lichamelijke ongeschiktheid, hetzij ambtshalve overeenkomstig artikel 83 van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, de door Administratieve Gezondheidsdienst betekende beslissing ingevolge :

- hetzij artikel 30 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, waaruit blijkt dat de betrokkene is getroffen door een blijvende algemene invaliditeit van ten minste 66 %, indien de opruststelling heeft plaats gehad vóór 1.1.1993;

- hetzij artikel 4 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 tot uitvoering van artikel 134, § 2, van de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen, waaruit blijkt dat de betrokkene is getroffen door een vermindering van de zelfredzaamheidsgraad met ten minste 9 punten, indien de opruststelling heeft plaats gehad vanaf 1.1.1993;

- voor personeelsleden van de NMBS een attest van het Gewestelijk Geneeskundig Centrum waarbij bevestigd wordt dat de betrokkene sedert meer dan één jaar ononderbroken arbeidsongeschikt is wegens ziekte of wanneer hij/zij het slachtoffer is van een arbeidsongeval of beroepsziekte, een attest van hetzelfde centrum met vermelding van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid;

- een attest van de Dienst voor Overzeese Sociale Zekerheid, Louizalaan 194 te 1050 Brussel, waaruit blijkt dat de betrokkene sedert meer dan één jaar ononderbroken arbeidsongeschikt is wegens ziekte of een attest van dezelfde dienst met vermelding van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval of beroepsziekte;

- een attest van de Administratieve Gezondheidsdienst, hetzij inzake de vrijstelling van luistergeld (uitgezonderd voor oorlogsinvaliden met een handicap van minder dan 66 %), hetzij inzake vermindering van het BTW-tarief bij de aankoop en het onderhoud van een personenwagen of vrijstelling van inschrijvingstaks en verkeersbelasting (uitgezonderd voor gehandicapten met een blijvende invaliditeit die rechtstreeks toe te schrijven is aan de onderste ledematen en die geen 66 % bereikt);

- een attest van de Medische Dienst van het Ministerie van Sociale Voorzorg inzake sociaal telefoontarief of inzake sociale huisvesting;

- voor personen die een invaliditeitspensioen van Italiaanse oorsprong genieten, het drukwerk (model 201) met de vermelding Io/s, dat hun jaarlijks door het Istituto Nazionale della Previdenza Sociale (I.N.P.S.) wordt uitgereikt en dat het jaarbedrag van de toekenningen in Italiaanse lires vermeldt;

- voor personen die een Nederlandse WAO-uitkering genieten, een attest dat hen jaarlijks door het Gemeenschappelijk Administratiekantoor of de Bedrijfsvereniging wordt uitgereikt en dat een arbeidsongeschiktheid van 66 % of meer vermeldt.

Indien U geen van de bovenstaande attesten kunt voorleggen (*) en toch aanspraak meent te hebben op de toeslag op de belastingvrije som voor gehandicapten of op een dubbeltelling als kind ten laste, bestaat de mogelijkheid om de vermindering van het verdienvermogen, de vermindering van de zelfredzaamheidsgraad of de ongeschiktheid van ten minste 66 % te laten vaststellen door de Bestuursdirectie van de Uitkeringen aan gehandicapten van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.

In dat geval kan het volstaan mij de aangehechte "Aanvraag om een geneeskundig onderzoek" tegen . . . . . . . . . . . . . volledig ingevuld terug te sturen.

Volledigheidshalve wordt aangestipt dat :

- de toestand op 1 januari van het aanslagjaar doorslaggevend is voor de toekenning van de toeslag op de belastingvrije som voor gehandicapten, of voor het dubbel tellen van een kind ten laste;

- met de zware handicap slechts rekening kan worden gehouden indien hij, ongeacht de leeftijd waarop hij is vastgesteld, het gevolg is van feiten die zijn overkomen en vastgesteld vóór de leeftijd van 65 jaar.

Wanneer de zware handicap pas na de leeftijd van 65 jaar ontstaan is of wanneer pas na die datum een verergering van een bestaande lichtere handicap is opgetreden, ontstaat er geen recht op de toeslag op de belastingvrije som en is het dus nutteloos de vermindering van het verdienvermogen, de vermindering van de zelfredzaamheidsgraad of de ongeschiktheid van ten minste 66 % door de Bestuursdirectie van de Uitkeringen aan gehandicapten van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu te laten vaststellen.

Wanneer de zware handicap het gevolg is van feiten die zijn overkomen en vastgesteld vóór de leeftijd van 65 jaar, moeten de bewijsstukken (documenten, medische en politieverslagen, vonnissen enz. met uitsluiting van attesten van de behandelende huisarts), waaruit blijkt dat de feiten zich vóór de leeftijd van 65 jaar hebben voorgedaan, aan mijn dienst worden voorgelegd (die bewijsstukken moeten dateren van vóór het tijdstip waarop de gehandicapte 65 jaar is geworden). 65-plussers zullen slechts voor een medisch onderzoek bij de Bestuursdirectie van de Uitkeringen aan gehandicapten van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu worden opgeroepen indien het hen materieel onmogelijk is geweest hun zware handicap vóór de leeftijd van 65 jaar te laten vaststellen (inzonderheid wegens het geringe tijdsverschil tussen het schadelijk feit en het bereiken van de leeftijdsgrens).

Hoogachtend.

De Eerstaanwezend inspecteur, De Dienstleider,

[(*) Sommige instellingen die vervangingsinkomsten uitbetalen zijn gemachtigd het attest te vervangen door een passende vermelding op het desbetreffende fiche voor vervangingsinkomens nr. 281. Het spreekt vanzelf dat in dergelijk geval aan die instellingen geen attest meer moet worden gevraagd.]

AANVRAAG OM EEN GENEESKUNDIG ONDERZOEK Terug te sturen aan :

(De dienststempel aanbrengen is verplicht) De ondergetekende, (naam) ............................. (voornaam) ............................., geboren op ....... wonende te ................................................. verzoekt, met het oog op de toepassing van artikel 132, tweede lid, artikel 133, 2° en 3°, artikel 135 en artikel 517 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de vermindering van het verdienvermogen, de vermindering van de zelfredzaamheidsgraad of de ongeschiktheid van ten minste 66 % door de Bestuursdirectie van de uitkeringen aan gehandicapten van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu te laten vaststellen van : +

NAAM :

VOORNAAM :

GEBOORTEDATUM:

RIJKSREGISTERNR.:

STRAAT:

NR.:

BUS:

POSTNUMMER:

GEMEENTE:

verblijvende te :

STRAAT:

NR.:

BUS:

POSTNUMMER:

GEMEENTE:

Er werd reeds een/nog geen (1) aanvraag tot tegemoetkoming voor gehandicapten ingediend bij de Dienst voor Tegemoetkomingen aan gehandicapten, Zwarte Lieve-vrouwstraat 3c te 1000 Brussel, geregistreerd onder het dossiernummer: .............., ...............

(handtekening)

(1) Doorhalen wat niet van toepassing is.

Doorgestuurd naar het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Dienst Attesten, Zwarte Lievevrouwstraat 3c te 1000 Brussel op.....................

De Eerstaanwezend inspecteur,

De Dienstleider, Nr. 332H - 1997