Artikel 73^4/8, KB/WIB 92
Art. 73^4/8 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2020 voor de belastbare tijdperken die ten vroegste aanvangen op 01.01.2019 (art. 2 en 5, KB 20.12.2019 - B.S. 27.12.2019; Numac: 2019042928)
[Dit hoofdstuk heeft de gedeeltelijke omzetting tot doel van richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (art. 1 en 5, KB 20.12.2019 - B.S. 27.12.2019; Numac: 2019042928)]
[Zolang de wet van 22 maart 2019 tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen niet van toepassing is, moeten de verwijzing naar de artikelen 3:16, 3:45 en 3:55 van het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen, opgenomen in artikel 73^4/8 van het KB/WIB 92 respectievelijk gelezen worden als een verwijzing naar de artikelen 38, 67 en 77 van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen (art. 4 en 5, KB 20.12.2019 - B.S. 27.12.2019; Numac: 2019042928)]
§ 1. Voor de toepassing van artikel 198/1, § 2, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, worden de volgende kosten en opbrengsten als economisch gelijkwaardig aan interesten aangemerkt:
- de afschrijving op een immaterieel of materieel vast actief in de mate dat in de aanschaffingswaarde van dit actief in toepassing van artikel 3:16 van het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, rente op vreemd vermogen werd opgenomen;
- de als beroepskost aangemerkte voorraadvermindering, in de mate dat in de vervaardigingsprijs van deze voorraden of bestellingen in uitvoering in toepassing van artikel 3:16 van hetzelfde koninklijk besluit, rente op vreemd vermogen werd opgenomen;
- de vergoeding die door de belastingplichtige verschuldigd is aan een buitenlandse vennootschap die deel uitmaakt van dezelfde groep van vennootschappen als de belastingplichtige en die op grond van artikel 185, § 2, a, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, en in toepassing van de verrekenprijsregels wordt beperkt tot een premie voor het ter beschikking stellen van kapitaal;
- wisselkoerswinsten en wisselkoersverliezen in de mate dat deze gerealiseerd worden bij de betaling van interesten in uitvoering van een leningsovereenkomst;
- garantieprovisies en soortgelijke kosten die verschuldigd zijn in gevolge het sluiten van een overeenkomst waarin de tegenpartij, in het geval aan de contractuele voorwaarden worden voldaan de betaling van een vooraf bepaald bedrag aan een begunstigde heeft gegarandeerd;
- afsluitprovisies en soortgelijke kosten andere dan interesten die verschuldigd zijn ten gevolge van het afsluiten van een leningsovereenkomst;
- het gedeelte van het in artikel 3:45 van het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen bedoelde disconto op renteloze of abnormaal laag rentende vorderingen dat in toepassing van artikel 363 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 in de winst van het belastbare tijdperk is begrepen, evenals het gedeelte van het in de artikelen 3:45 en 3:55 van hetzelfde koninklijk besluit bedoelde disconto op renteloze of abnormaal laag rentende schulden dat als beroepskosten wordt aangemerkt;
§ 2. Voor de toepassing van artikel 198/1, § 2, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, worden kosten en opbrengsten eveneens als economisch gelijkwaardig aan interesten aangemerkt indien deze kosten of opbrengsten een tegenprestatie vormen voor het ter beschikking stellen van vermogen en indien de verkrijger van deze kosten of de schuldenaar van deze opbrengsten de kwalificatie ervan als kosten of opbrengsten die economisch gelijkwaardig aan interesten heeft aanvaard.
Het eerste lid vindt enkel toepassing bij voorafgaande beslissing. Het eerste lid heeft in dat geval niet enkel uitwerking op de aanvrager van deze voorafgaande beslissing, maar heeft naar gelang het geval ook uitwerking op de verkrijger van de in het eerste lid bedoelde kosten of de schuldenaar van de in het eerste lid bedoelde opbrengsten.
Het eerste lid is bovendien enkel van toepassing indien in de overeenkomst wordt bepaald dat deze in het eerste lid bedoelde kosten of opbrengsten, voor de toepassing van artikel 198/1, § 2, van hetzelfde Wetboek, worden aangemerkt als economisch gelijkwaardig aan interesten.
De in het tweede lid bedoelde voorafgaande beslissing kan enkel worden gegeven indien deze de voorwaarde bevat dat de aanvrager van deze voorafgaande beslissing elke schuldenaar van de in het eerste lid bedoelde opbrengsten of elke verkrijger van de in het eerste lid bedoelde kosten identificeert en opneemt in een overzicht dat in bijlage bij de aangifte wordt toegevoegd, waarin behalve de identiteit van deze schuldenaar of verkrijger eveneens het bedrag van deze kosten of deze opbrengsten worden vermeld.