Parlementaire vraag nr. 540 van de heer Borginon van 15.12.2000
VRAAG 00/540
Vraag nr. 540 van de heer Borginon dd. 15.12.2000
Bull. nr. 823, pag. 821
Vr. en Antw., Kamer, 2002-2003, nr. 93, blz. 10639
Termijn van ontheffing van ambtswege - Toepassingsvoorwaarde
VRAAG
In de recente wijziging van de fiscale procedure werd de bezwaartermijn teruggebracht naar drie maanden, daar waar men vroeger een bezwaar kon indienen tot 30 april na het jaar waarin de belasting is gevestigd. Blijkbaar is er minstens in de administratieve praktijk ook een verband tussen de termijn van bezwaar en de mogelijkheid bepaald in artikel 376, § 1, WIB 1992, om een ambtshalve ontheffing van «overbelastingen » te verkrijgen. Ik verwijs hiervoor onder meer naar vraag nr. 473 van 6 oktober 2000 van de heer Eerdekens waar hij vragen stelt rond de gevolgen van de keuze voor het ene of het andere middel.
In de ons omringende landen is het zo dat de belastingplichtige zeker niet definitief alle rechten verliest na drie maanden. Zo kan in Nederland de inspecteur altijd een fout in de fiscale aangifte rechtzetten ten gunste van de belastingplichtige en ook in Groot- Brittannië (6 jaar) en Duitsland zijn er ruime correctiemogelijkheden. In vele gevallen worden materiële fouten, nieuwe stukken, enz. pas later ontdekt door de eerstelijnsconsulent (boekhouders, accountants, ...) dit soms door slordigheid van de cliënt of als onrechtstreeks gevolg van het stopzetten van de dienstverlening ten gevolge van manke informatie of betaling. Ik vraag me af of het verkorten van de termijn van bezwaar tot drie maanden ook tot gevolg moet hebben dat de mogelijkheden van ambtshalve ontheffing worden ingeperkt.
1. Klopt het dat de werking van artikel 376, § 1, WIB 1992 door het beperken van de termijn voor bezwaar mede wordt beïnvloed?
2. Zo ja, moet er dan geen wetgevend initiatief komen om de mogelijkheden voor ontheffing van ambtswege in de tijd te verruimen bijvoorbeeld door in een afzonderlijke termijn te voorzien of door alleszins de notie « onjuiste aangifte » te aanvaarden als een geval waarin de termijn niet speelt ?
ANTWOORD
Het geachte lid vindt hierna de antwoorden op de gestelde vragen.
1. Artikel 376, § 1, WIB 92, betreffende de ambtshalve ontheffing is slechts licht gewijzigd door de wetten tot hervorming van de fiscale procedure. De toepassing van het administratief beroep blijft dus geheel ongewijzigd ten opzichte van de situatie die voor de hervorming gold.
De belastingschuldige kan onder dezelfde voorwaarden als voorheen gebruik maken van de procedure van ambtshalve ontheffing indien :
- de overbelastingen voortvloeien uit materiële vergissingen, uit dubbele belasting of wanneer zij zouden blijken uit afdoende bevonden nieuwe bescheiden of feiten waarvan het laattijdig overleggen of inroepen door de belastingschuldige wordt verantwoord door gewettigde redenen;
- de overbelastingen door de administratie of door de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, aan de administratie werden bekendgemaakt binnen drie jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting is gevestigd;
- de aanslag niet reeds het voorwerp is geweest van een bezwaarschrift, dat aanleiding heeft gegeven tot een definitieve beslissing nopens de grond.
Ik herinner er het geachte lid niettemin aan dat de ambtshalve ontheffing een procedure is die afwijkt van de normale bezwaarprocedure en die dus van strikte toepassing is. Bij afwezigheid van een regelmatig bezwaarschrift binnen de wettelijke termijn, wordt de aanslag definitief voor de belastingsplichtige, behalve indien hij zich in één van de gevallen hierboven bevindt, die hem toelaten een ambtshalve ontheffing verkrijgen binnen de termijn van drie jaar.
2. Rekening houdend met het hiervoor vermelde, vereist het tweede punt van de vraag van het geachte lid geen enkele bijkomende toelichting.
Vraag nr. 540 van de heer Borginon dd. 15.12.2000
Bull. nr. 823, pag. 821
Vr. en Antw., Kamer, 2002-2003, nr. 93, blz. 10639
Termijn van ontheffing van ambtswege - Toepassingsvoorwaarde
VRAAG
In de recente wijziging van de fiscale procedure werd de bezwaartermijn teruggebracht naar drie maanden, daar waar men vroeger een bezwaar kon indienen tot 30 april na het jaar waarin de belasting is gevestigd. Blijkbaar is er minstens in de administratieve praktijk ook een verband tussen de termijn van bezwaar en de mogelijkheid bepaald in artikel 376, § 1, WIB 1992, om een ambtshalve ontheffing van «overbelastingen » te verkrijgen. Ik verwijs hiervoor onder meer naar vraag nr. 473 van 6 oktober 2000 van de heer Eerdekens waar hij vragen stelt rond de gevolgen van de keuze voor het ene of het andere middel.
In de ons omringende landen is het zo dat de belastingplichtige zeker niet definitief alle rechten verliest na drie maanden. Zo kan in Nederland de inspecteur altijd een fout in de fiscale aangifte rechtzetten ten gunste van de belastingplichtige en ook in Groot- Brittannië (6 jaar) en Duitsland zijn er ruime correctiemogelijkheden. In vele gevallen worden materiële fouten, nieuwe stukken, enz. pas later ontdekt door de eerstelijnsconsulent (boekhouders, accountants, ...) dit soms door slordigheid van de cliënt of als onrechtstreeks gevolg van het stopzetten van de dienstverlening ten gevolge van manke informatie of betaling. Ik vraag me af of het verkorten van de termijn van bezwaar tot drie maanden ook tot gevolg moet hebben dat de mogelijkheden van ambtshalve ontheffing worden ingeperkt.
1. Klopt het dat de werking van artikel 376, § 1, WIB 1992 door het beperken van de termijn voor bezwaar mede wordt beïnvloed?
2. Zo ja, moet er dan geen wetgevend initiatief komen om de mogelijkheden voor ontheffing van ambtswege in de tijd te verruimen bijvoorbeeld door in een afzonderlijke termijn te voorzien of door alleszins de notie « onjuiste aangifte » te aanvaarden als een geval waarin de termijn niet speelt ?
ANTWOORD
Het geachte lid vindt hierna de antwoorden op de gestelde vragen.
1. Artikel 376, § 1, WIB 92, betreffende de ambtshalve ontheffing is slechts licht gewijzigd door de wetten tot hervorming van de fiscale procedure. De toepassing van het administratief beroep blijft dus geheel ongewijzigd ten opzichte van de situatie die voor de hervorming gold.
De belastingschuldige kan onder dezelfde voorwaarden als voorheen gebruik maken van de procedure van ambtshalve ontheffing indien :
- de overbelastingen voortvloeien uit materiële vergissingen, uit dubbele belasting of wanneer zij zouden blijken uit afdoende bevonden nieuwe bescheiden of feiten waarvan het laattijdig overleggen of inroepen door de belastingschuldige wordt verantwoord door gewettigde redenen;
- de overbelastingen door de administratie of door de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, aan de administratie werden bekendgemaakt binnen drie jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting is gevestigd;
- de aanslag niet reeds het voorwerp is geweest van een bezwaarschrift, dat aanleiding heeft gegeven tot een definitieve beslissing nopens de grond.
Ik herinner er het geachte lid niettemin aan dat de ambtshalve ontheffing een procedure is die afwijkt van de normale bezwaarprocedure en die dus van strikte toepassing is. Bij afwezigheid van een regelmatig bezwaarschrift binnen de wettelijke termijn, wordt de aanslag definitief voor de belastingsplichtige, behalve indien hij zich in één van de gevallen hierboven bevindt, die hem toelaten een ambtshalve ontheffing verkrijgen binnen de termijn van drie jaar.
2. Rekening houdend met het hiervoor vermelde, vereist het tweede punt van de vraag van het geachte lid geen enkele bijkomende toelichting.