Parlementaire vraag nr. 169 van mevrouw Nahima Lanjri van 13.01.2021
Kamer, Vragen en Antwoorden, 2020-2021, QRVA 55/037 d.d. 03.02.2021, blz. 51
Pensioenspaarfonds en vrouwen
VRAAG (van de vrouw Lanjri)
Met het koninklijk besluit van 22 december 1986 werd pensioensparen mogelijk. De regelgeving werd geïnspireerd door de toenmalige pensioenwetgeving. Het einde van de spaarperiode liet men samenvallen met de wettelijke pensioenleeftijd, in die tijd respectievelijk 60 jaar voor vrouwen en 65 jaar voor mannen.
Met ingang 1 januari 2009 werd de wettelijke pensioenleeftijd voor mannen en vrouwen gelijkgesteld op 65 jaar. Voor de spaarverzekeringscontracten afgesloten in het kader van het pensioensparen wijzigde de einddatum van het contract echter niet.
Dit heeft als gevolg dat vrouwen die na hun 60ste verjaardag nog verder aan pensioensparen willen doen dit niet aan dezelfde voorwaarden als mannen kunnen doen. In vergelijking met de huidige marktrente genieten de deelreserves, opgebouwd vanaf 1987 tot vóór de financiële crisis, zeer aantrekkelijke rentetarieven.
Vermits voor mannen de vervaldag van het contract op 65-jarige leeftijd ligt, genieten zij verder van deze aantrekkelijke rente. Voor de vrouwen daarentegen ligt dit vanaf 60 jaar anders. Vermits hun contract vervalt op de leeftijd van 60 jaar zijn zij, indien zij voort willen deelnemen aan het pensioensparen, aangewezen op het afsluiten van een nieuw contract.
Dit impliceert dat de globale reserve (de optelsom van de deelreserves) tegen de huidige marktrente in het nieuw contract wordt gestort en oprent aan de huidige, veel lagere, marktvoorwaarden.
Waar mannen tot hun 65 blijvend profiteren van een hoger rendement op de respectievelijke deelreserves (hogere rentes uit het verleden) verliezen vrouwen dit hoger rendement omdat zij hun bestaande contract niet kunnen verlengen. Het kan toch niet de bedoeling van de wetgever geweest zijn om mannen en vrouwen ongelijk te behandelen.
1. Is het mogelijk om deze ongelijkheid weg te werken en voor de contracten die op 1 januari 2009 nog niet vervallen waren en intussen nog niet zijn uitbetaald, de wettelijke pensioendatum als vervaldag te hanteren?
2. Hetzelfde probleem zal zich stellen indien de pensioenleeftijd opgetrokken wordt naar 67 jaar. Wordt hiervoor een oplossing voorzien?
ANTWOORD (van de Minister van Financiën)
1. De ongelijkheid waarvan sprake wordt veroorzaakt door het feit dat, naar aanleiding van de gelijkschakeling van de wettelijke pensioenleeftijd van 65 jaar met ingang van 1 januari 2009, bepaalde verzekeringsinstellingen niet bereid zijn om spaarverzekeringscontracten onder de oorspronkelijke voorwaarden te verlengen tot dit tijdstip. Het betreft hier geen fiscaal probleem dat door middel van een aanpassing van de fiscale wetgeving kan worden opgelost.
De vraag naar de mogelijkheid om deze ongelijkheid weg te werken en om voor deze contracten de wettelijke pensioendatum als vervaldag te hanteren, laat ik dan ook over aan de beoordeling van mijn collega, de heer Pierre-Yves Dermagne, vice-eersteminister en minister van Economie en Werk, tot wiens bevoegdheid deze materie behoort.
Op fiscaal vlak kan er met betrekking tot deze problematiek evenwel worden verwezen naar de circulaire van 6 februari 2006 (Ci.RH.331/572.351 - AOIF 9/2006). Deze administratieve tolerantie heeft betrekking op de verlenging van individuele levensverzekeringscontracten die vóór 1 januari 2002 met recht op belastingvermindering voor de premies zijn afgesloten op het hoofd van vrouwelijke verzekerden en waarvan de oorspronkelijke einddatum samenvalt met de datum waarop de verzekerden de leeftijd van 60 jaar bereiken.
In de circulaire wordt met name het standpunt ingenomen dat de premies die worden betaald "nadat de betrokken vrouwelijke verzekerden de leeftijd van 60 jaar hebben bereikt, eveneens voor belastingvermindering in aanmerking mogen worden genomen wanneer zij hun (vóór 1 januari 2002 afgesloten) contracten minder dan tien jaar vóór hun wettelijke pensioenleeftijd, tot die wettelijke pensioenleeftijd verlengen.".
Deze tolerantie is, gelet op het antwoord van de toenmalige minister van Financiën op vraag nr. 500 van 15 maart 2010 van Volksvertegenwoordiger Van der Maelen, eveneens van toepassing op pensioenspaarverzekeringscontracten voor zover aan alle andere wettelijke en reglementaire bepalingen is voldaan (Vragen en Antwoorden, Kamer, 2009-2010, nr. 099, blz. 143-144).
2. Het vermoeden dat bepaalde verzekeringsinstellingen niet bereid zullen zijn om hun contracten onder de oorspronkelijke voorwaarden te verlengen ingeval van een stijging van de wettelijke pensioenleeftijd naar 67 jaar vanaf 2030, betreft, zoals eerder aangehaald, geen fiscaal probleem.
De vraag of hiervoor in een oplossing wordt voorzien, laat ik over aan mijn collega, de heer Pierre-Yves Dermagne, vice-eersteminister en minister van Economie en Werk, tot wiens bevoegdheid deze materie behoort.