Parlementaire vraag nr. 159 van de heer Christian Leysen van 06.01.2021
Kamer, Vragen en Antwoorden, 2020-2021, QRVA 55/037 d.d. 03.02.2021, blz. 71
COVID-19. - Impact op vastgoedverhuringen.
VRAAG (van de heer Leysen)
Door de COVID-19-crisis zijn veel handelaars, vrije beroepers, burgers, enz., zwaar getroffen. Verschillende zaken moesten verplicht de deuren sluiten maar ondertussen bleef de (handels)huur wel doorlopen. Om voormelde groepen te ondersteunen zijn er verhuurders die er voor opteren om een aantal maanden huur kwijt te schelden. Dit geeft de huurders de nodige marge om toch overeind te blijven en van zodra het kan onmiddellijk verder te gaan
Evenwel stelt zich de vraag of dergelijke kwijtschelding van huur in hoofde van de verhuurder/huurder gekwalificeerd moet worden als een abnormaal goedgunstig voordeel (artikel 26, WIB 92)? Daarenboven kan ook de vraag opduiken of het kwijtschelden van een uitstaande huurvordering gekwalificeerd kan worden als een aftrekbare beroepskost overeenkomstig artikel 49, WIB 92.
Kunt u verduidelijking hieromtrent verschaffen?
ANTWOORD (van de Minister van Financiën)
Wanneer een belastingplichtige, die een winkel of een café uitbaat, tijdelijk slechts een deel van de huur of geen huur moet betalen aan een onderneming-verhuurster als gevolg van een verplichte sluiting naar aanleiding van de COVID-19 pandemie, zal het verstrekte voordeel, namelijk de vermindering of de kwijtschelding van de huur, in principe niet als een abnormaal of goedgunstig voordeel worden beschouwd.
Of een als opbrengst geboekte vordering van handelshuur die naar aanleiding van een verplichte sluiting door de COVID-19 pandemie wordt kwijtgescholden, voor de onderneming-verhuurster als een beroepskost aftrekbaar is, moet geval per geval worden beoordeeld. Indien de onderneming deze kwijtschelding doet om belastbare inkomsten te verkrijgen of behouden, waaraan in heel wat gevallen voldaan zal zijn, kan de als kost geboekte kwijtgescholden huur als een aftrekbare beroepskost worden beschouwd.