Parlementaire vraag nr. 426 van de heer Fournaux van 13.05.1996
VRAAG 96/426
Vraag nr. 426 van de heer Fournaux dd. 13.05.1996
Vr. en Antw., Kamer, nr. 76, 1996-1997, blz. 10289-10291
Doorfactureren schoonmaakdiensten - Registratie aannemer.
Samenvatting
Bedrijf A verricht zijn gewone werkzaamheid in een gebouw en heeft voor het onderhoud ervan een contract met een schoonmaakbedrijf. Bedrijf A factureert de schoonmaakdiensten gedeeltelijk aan andere bedrijven (B, C en D), die hun werkzaamheid eveneens in dat gebouw uitoefenen.
Indien de onderneming A niet geregistreerd is als aannemer, zijn de ondernemingen B, C en D, overeenkomstig artikel 400, WIB 1992, ten belope van 35 % van de totale prijs van de werken dus hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingschulden van die onderneming. Krachtens artikel 402, WIB 1992, zijn zij bovendien verplicht bij iedere betaling aan deze onderneming 15 % van het door hen verschuldigde bedrag, in te houden en te storten bij de bevoegde ontvanger.
1. Bedrijf A verricht zijn gewone werkzaamheid in een gebouw en heeft voor het onderhoud ervan een contract met een schoonmaakbedrijf. Bedrijf A factureert de schoonmaakdiensten gedeeltelijk aan andere bedrijven (B, C en D), die hun economische werkzaamheid eveneens in dat gebouw uitoefenen. Moet bedrijf A zich als aannemer laten registreren en de schoonmaakdiensten met BTW-vrijstelling doorfactureren ?
ANTWOORD
Ik heb de eer het geacht lid het volgende mede te delen.
1. Inzake BTW, moeten de onderhouds- of reinigingswerken door de onderneming A aan de ondernemingen B, C en D worden doorgefactureerd met toepassing van de regeling van de verlegging van de heffing van de belasting, voorzien in artikel 20, § 1, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, in zover, natuurlijk, de toepassingsvoorwaarden van deze regeling zijn vervuld, te weten :
a) dat de doorgefactureerde onderhouds- of reinigingswerken werken in onroerende staat zijn in de zin van artikel 19, § 2, van het BTW-Wetboek, of met werk in onroerende staat gelijkgestelde handelingen krachtens artikel 20, § 2, tweede lid, van het voormelde koninklijke besluit nr. 1. Voor meer bijzonderheden terzake, wordt verwezen naar het antwoord dat ik heb verstrekt op de vraag nr. 280 van 9 februari 1996 van de heer F. Van den Eynde (Vragen en Antwoorden, Kamer, GZ 1995-1996, nr. 26, 18 maart 1996, blz. 3032-3034);
b) dat de ondernemingen B, C en D belastingplichtigen zijn, die alszodanig handelen en gehouden zijn tot het indienen van periodieke BTW-aangiften.
Het voorgaande is van toepassing zonder onderscheid naargelang de onderneming A ten opzichte van de onderneming van reiniging optreedt in eigen naam en voor eigen rekening (zij is dan zelf ontvanger van de bewuste werken en zij verstrekt ze op haar beurt aan de ondernemingen B, C en D), dan wel in eigen naam maar voor rekening van de ondernemingen B, C en D (de onderneming A wordt, in dit geval, overeenkomstig de artikelen 13, § 2, en 20, § 1, van het BTW-Wetboek, geacht zelf de bewuste werken te hebben ontvangen, en ze zelf aan de ondernemingen B, C en D te hebben verstrekt).
Anderzijds heeft de omstandigheid dat de onderneming A al dan niet geregistreerd is als aannemer, geen enkele invloed op de toepassing van de regeling van de verlegging van de heffing van de belasting.
De reglementering inzake de registratie als aannemer (artikel 400 en volgende van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 - afgekort : WIB 1992) is hier van toepassing want de onderneming A moet worden geacht de hoedanigheid van aannemer in de zin van die reglementering te hebben verworven wanneer zij de hier bedoelde werken in onroerende staat herfactureert aan de ondernemingen B, C en D.
2. Inzake BTW, bestaat het principe van de regeling van de verlegging van de heffing van de belasting, ingevoerd bij artikel 20, § 1, van het voormelde koninklijk besluit nr. 1, genomen in toepassing van artikel 51, § 4, van het BTW-Wetboek, erin de medecontractant van de belastingplichtige dienstverrichter, onder bepaalde voorwaarden, ten opzichte van de Staat schuldenaar te maken van de over de hem verstrekte handeling verschuldigde belasting.
Bij gebreke aan voldoening van deze belasting, loopt deze medecontractant, in beginsel, in toepassing van artikel 70, § 1, van het BTW-Wetboek, een geldboete op gelijk aan het dubbel van de ontdoken belasting. Deze geldboete kan worden verminderd, overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 41 van 30 januari 1987 tot vaststelling van het bedrag van de proportionele fiscale geldboeten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde, tot 5 of 10 % van de verschuldigde belasting, naargelang het bedrag van de verschuldigde belasting voor een gecontroleerde periode van een jaar niet of wel 50.000 frank te boven gaat.
Het spreekt echter vanzelf dat, wanneer de fout ligt bij de dienstverrichter zelf, die artikel 20, § 1, van het voormelde koninklijk besluit nr. 1 heeft nagelaten toe te passen en aan zijn medecontractant de over de handeling verschuldigde BTW in rekening heeft gebracht, de toestand van deze medecontractant met soepelheid wordt beoordeeld, rekening houdend met alle elementen in rechte en in feite.
Indien de onderneming A niet geregistreerd is als aannemer, zijn de ondernemingen B, C en D, overeenkomstig artikel 400, WIB 1992, ten belope van 35 % van de totale prijs van de werken, exclusief BTW, hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingschulden van die onderneming. Krachtens artikel 402, WIB 1992, zijn zij bovendien verplicht bij iedere betaling aan deze onderneming 15 % van het voor hen verschuldigde bedrag, exclusief BTW, in te houden en te storten bij de bevoegde ontvanger van de Administratie der directe belastingen. Wanneer zij die storting niet hebben verricht, wordt het verschuldigde bedrag verdubbeld en als administratieve boete te hunnen laste ingekohierd.
In de veronderstelling dat het geacht lid een welbepaald geval beoogt, ben ik vanzelfsprekend bereid het door de betrokken administratie te doen onderzoeken van zodra mij de nuttige gegevens zullen zijn medegedeeld.
Vraag nr. 426 van de heer Fournaux dd. 13.05.1996
Vr. en Antw., Kamer, nr. 76, 1996-1997, blz. 10289-10291
Doorfactureren schoonmaakdiensten - Registratie aannemer.
Samenvatting
Bedrijf A verricht zijn gewone werkzaamheid in een gebouw en heeft voor het onderhoud ervan een contract met een schoonmaakbedrijf. Bedrijf A factureert de schoonmaakdiensten gedeeltelijk aan andere bedrijven (B, C en D), die hun werkzaamheid eveneens in dat gebouw uitoefenen.
Indien de onderneming A niet geregistreerd is als aannemer, zijn de ondernemingen B, C en D, overeenkomstig artikel 400, WIB 1992, ten belope van 35 % van de totale prijs van de werken dus hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingschulden van die onderneming. Krachtens artikel 402, WIB 1992, zijn zij bovendien verplicht bij iedere betaling aan deze onderneming 15 % van het door hen verschuldigde bedrag, in te houden en te storten bij de bevoegde ontvanger.
1. Bedrijf A verricht zijn gewone werkzaamheid in een gebouw en heeft voor het onderhoud ervan een contract met een schoonmaakbedrijf. Bedrijf A factureert de schoonmaakdiensten gedeeltelijk aan andere bedrijven (B, C en D), die hun economische werkzaamheid eveneens in dat gebouw uitoefenen. Moet bedrijf A zich als aannemer laten registreren en de schoonmaakdiensten met BTW-vrijstelling doorfactureren ?
2. | Wat gebeurt er als bedrijf A dat niet doet ? |
Ik heb de eer het geacht lid het volgende mede te delen.
1. Inzake BTW, moeten de onderhouds- of reinigingswerken door de onderneming A aan de ondernemingen B, C en D worden doorgefactureerd met toepassing van de regeling van de verlegging van de heffing van de belasting, voorzien in artikel 20, § 1, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde, in zover, natuurlijk, de toepassingsvoorwaarden van deze regeling zijn vervuld, te weten :
a) dat de doorgefactureerde onderhouds- of reinigingswerken werken in onroerende staat zijn in de zin van artikel 19, § 2, van het BTW-Wetboek, of met werk in onroerende staat gelijkgestelde handelingen krachtens artikel 20, § 2, tweede lid, van het voormelde koninklijke besluit nr. 1. Voor meer bijzonderheden terzake, wordt verwezen naar het antwoord dat ik heb verstrekt op de vraag nr. 280 van 9 februari 1996 van de heer F. Van den Eynde (Vragen en Antwoorden, Kamer, GZ 1995-1996, nr. 26, 18 maart 1996, blz. 3032-3034);
b) dat de ondernemingen B, C en D belastingplichtigen zijn, die alszodanig handelen en gehouden zijn tot het indienen van periodieke BTW-aangiften.
Het voorgaande is van toepassing zonder onderscheid naargelang de onderneming A ten opzichte van de onderneming van reiniging optreedt in eigen naam en voor eigen rekening (zij is dan zelf ontvanger van de bewuste werken en zij verstrekt ze op haar beurt aan de ondernemingen B, C en D), dan wel in eigen naam maar voor rekening van de ondernemingen B, C en D (de onderneming A wordt, in dit geval, overeenkomstig de artikelen 13, § 2, en 20, § 1, van het BTW-Wetboek, geacht zelf de bewuste werken te hebben ontvangen, en ze zelf aan de ondernemingen B, C en D te hebben verstrekt).
Anderzijds heeft de omstandigheid dat de onderneming A al dan niet geregistreerd is als aannemer, geen enkele invloed op de toepassing van de regeling van de verlegging van de heffing van de belasting.
De reglementering inzake de registratie als aannemer (artikel 400 en volgende van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 - afgekort : WIB 1992) is hier van toepassing want de onderneming A moet worden geacht de hoedanigheid van aannemer in de zin van die reglementering te hebben verworven wanneer zij de hier bedoelde werken in onroerende staat herfactureert aan de ondernemingen B, C en D.
2. Inzake BTW, bestaat het principe van de regeling van de verlegging van de heffing van de belasting, ingevoerd bij artikel 20, § 1, van het voormelde koninklijk besluit nr. 1, genomen in toepassing van artikel 51, § 4, van het BTW-Wetboek, erin de medecontractant van de belastingplichtige dienstverrichter, onder bepaalde voorwaarden, ten opzichte van de Staat schuldenaar te maken van de over de hem verstrekte handeling verschuldigde belasting.
Bij gebreke aan voldoening van deze belasting, loopt deze medecontractant, in beginsel, in toepassing van artikel 70, § 1, van het BTW-Wetboek, een geldboete op gelijk aan het dubbel van de ontdoken belasting. Deze geldboete kan worden verminderd, overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 41 van 30 januari 1987 tot vaststelling van het bedrag van de proportionele fiscale geldboeten op het stuk van de belasting over de toegevoegde waarde, tot 5 of 10 % van de verschuldigde belasting, naargelang het bedrag van de verschuldigde belasting voor een gecontroleerde periode van een jaar niet of wel 50.000 frank te boven gaat.
Het spreekt echter vanzelf dat, wanneer de fout ligt bij de dienstverrichter zelf, die artikel 20, § 1, van het voormelde koninklijk besluit nr. 1 heeft nagelaten toe te passen en aan zijn medecontractant de over de handeling verschuldigde BTW in rekening heeft gebracht, de toestand van deze medecontractant met soepelheid wordt beoordeeld, rekening houdend met alle elementen in rechte en in feite.
Indien de onderneming A niet geregistreerd is als aannemer, zijn de ondernemingen B, C en D, overeenkomstig artikel 400, WIB 1992, ten belope van 35 % van de totale prijs van de werken, exclusief BTW, hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingschulden van die onderneming. Krachtens artikel 402, WIB 1992, zijn zij bovendien verplicht bij iedere betaling aan deze onderneming 15 % van het voor hen verschuldigde bedrag, exclusief BTW, in te houden en te storten bij de bevoegde ontvanger van de Administratie der directe belastingen. Wanneer zij die storting niet hebben verricht, wordt het verschuldigde bedrag verdubbeld en als administratieve boete te hunnen laste ingekohierd.
In de veronderstelling dat het geacht lid een welbepaald geval beoogt, ben ik vanzelfsprekend bereid het door de betrokken administratie te doen onderzoeken van zodra mij de nuttige gegevens zullen zijn medegedeeld.