Parlementaire vraag nr. 1029 van de heer Benoît Piedboeuf van 10.05.2022

Kamer, Vragen en Antwoorden, 2021-2022, QRVA 55/087 d.d. 09.06.2022, blz. 121

Vennootschapsbelasting - Dividenden - VVPRbis-regeling - Vrijstelling

VRAAG (van de heer Piedboeuf)

Gelet op de nieuwe versie van artikel 269, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92), zoals gewijzigd bij de wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen (Belgisch Staatsblad, 28 januari 2022), moeten de vennootschappen die gebruikgemaakt hebben van de hervorming van het vennootschapsrecht om hun aandeelhouders een vrijstelling van volledige volstorting of een vermindering van hun kapitaal toe te kennen, de initieel onderschreven bedragen volstorten indien ze het stelsel van de Verminderde Voorheffing/Précompte Réduit (VVPRbis) willen genieten. Voor de vennootschappen die in de periode tussen 1 mei 2019 en 15 december 2021 een dergelijke vrijstelling toegekend hebben, voorziet de wet van 21 januari 2022 evenwel in een overgangsregeling, waardoor ze het voordeel van de VVPRbis-regeling kunnen behouden op voorwaarde dat ze vóór 31 december 2022 een kapitaalverhoging in geld doorvoeren tot het bedrag van het gestorte kapitaal in geldmiddelen opnieuw op dezelfde hoogte gebracht wordt van het initieel onderschreven bedrag. De datum van 15 december 2021 is problematisch. Hij werd nooit door uzelf of uw administratie aangekondigd en evenmin bij amendement in het Parlement ingediend. Die datum lijkt dus volledig willekeurig gekozen te zijn en is vooral bijzonder onrechtvaardig. Het duurt altijd even vooraleer men een afspraak bij de notaris kan krijgen. Indien een vennootschap bijv. op 29 november 2021 een afspraak bij de notaris vastgelegd heeft om op 17 december ontvangen te worden teneinde de aandeelhouders van die vennootschap vrij te stellen van de bovenvermelde volstorting (meestal ten belope van 18.550 euro - 6.200 euro), dan is die vennootschap voor altijd uitgesloten van de VVPRbis-regeling. Klopt die interpretatie? Vindt u ze rechtvaardig? Op grond van welke argumentatie?

ANTWOORD (van de Minister van Financiën)

De in de vraag uiteengezette interpretatie is in overeenstemming met artikel 269, § 2, WIB 92, dat een verlaagd tarief van de roerende voorheffing vastlegt voor dividenden met betrekking tot aandelen, VVPRbis genoemd, zoals vervangen door artikel 52 van de wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen. De vraag heeft meer in het bijzonder betrekking op de voorwaarde vermeld in artikel 269, § 2, elfde lid, WIB 92, betreffende de volledige volstorting van de bedragen waarop bij de uitgifte van de aandelen is ingeschreven, alsmede op de overgangsmaatregel vermeld in het nieuwe twaalfde lid ten gunste van bepaalde vennootschappen met betrekking tot de naleving van deze voorwaarde. Na de afschaffing van de vereiste van een nominaal minimumkapitaal voor de meeste rechtsvormen van vennootschappen, voortkomend uit de aanname van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV), werd artikel 269, § 2, WIB 92 bij de wet van 17 maart 2019 overeenkomstig gewijzigd, met als gevolg dat een groot aantal vennootschappen besloot de inbreng in de vennootschap te verminderen door af te zien van de betaling van de bedragen waarop werd ingeschreven. Aangezien het VVPRbis-regime slechts van toepassing is op volgestorte aandelen, werd artikel 269, § 2, WIB 92 gewijzigd om uitdrukkelijk te bepalen dat de initieel onderschreven inbreng volstort moet zijn opdat de dividenden met betrekking tot de VVPRbis-aandelen van het verlaagd tarief van de roerende voorheffing zouden kunnen genieten wanneer aan alle voorwaarden voorzien in dat artikel voldaan is. De overgangsmaatregel voorzien in artikel 269, § 2, twaalfde lid, WIB 92, ingevoegd bij de wet van 21 januari 2022, beoogt aandeelhouders of vennoten die tussen 1 mei 2019 en 15 december 2021 te goeder trouw hebben besloten hun inbreng te verminderen in een vennootschap middels een vrijstelling van volstorting van de geplaatste aandelen, de mogelijkheid te bieden van de voordelen van het VVPRbis-regime te kunnen blijven genieten voor dividenden met betrekking tot zowel aandelen uitgegeven bij de oprichting na 1 juli 2013 als met betrekking tot aandelen uitgegeven bij een kapitaalverhoging, mits aan de overige voorwaarden is voldaan, indien zij vóór 31 december 2022 een kapitaalverhoging in geld doorvoeren waardoor het bedrag van het gestorte kapitaal in geldmiddelen opnieuw op dezelfde hoogte wordt gebracht als het initieel onderschreven bedrag vóór de vrijstelling tot volstorting. De periode van 1 mei 2019 tot 15 december 2021 stemt dus overeen met de periode waarin tot de vrijstelling van volstorting van de voornoemde aandelen eventueel werd besloten, waarbij deze vrijstelling moet worden teruggedraaid door volstorting in geld vóór 31 december 2022 om te kunnen blijven genieten van de verlaging van het tarief van de roerende voorheffing overeenkomstig het VVPRbis-regime. Wat de vaststelling van de periode van 1 mei 2019 tot 15 december 2021 betreft, wordt verwezen naar de motivering van amendement nr. 18 bij het wetsontwerp houdende diverse fiscale bepalingen (Parl. Doc., Kamer, 2021-2022, DOC 55 2351/003) en naar de toelichting in het verslag van de tweede lezing namens de Commissie voor Financiën en Begroting over hetzelfde wetsontwerp (Parl. Doc., Kamer, 2021-2022, DOC 55 2351/007). Deze bepalingen werden toegelicht in de administratieve circulaire 2022/C/42 van 29 april 2022 betreffende het verlaagd tarief van de roerende voorheffing op dividenden van VVPRbis-aandelen, gepubliceerd op de Fisconet Plus-website van de FOD Financiën.