Artikel 275^12, WIB 92
Art. 275^12, § 3, tweede lid (Franse tekst), is van toepassing 10 dagen na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad (02.09.2023) (art. 31, W 31.07.2023 - B.S. 23.08.2023; Numac: 2023044178)
§ 1. De in het tweede lid bedoelde werkgevers die bij toepassing van artikel 270, eerste lid, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing, worden ervan vrijgesteld een deel van de bedrijfsvoorheffing die verschuldigd is op de in paragraaf 4 bedoelde belastbare bezoldigingen van de in paragraaf 2 bedoelde werknemers in de Schatkist te storten, op voorwaarde dat de genoemde voorheffing volledig op die bezoldigingen wordt ingehouden.
De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op:
- werkgevers onderworpen aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités;
- de volgende autonome overheidsbedrijven: de naamloze vennootschap van publiek recht Proximus en de naamloze vennootschap van publiek recht bpost;
- de naamloze vennootschap van publiek recht HR Rail met uitzondering van het door haar ter beschikking gesteld personeel aan de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel in het kader van hun activiteiten van openbare dienstverlening.
§ 2. Voor de toepassing van de in paragraaf 1 bedoelde vrijstelling, komen enkel de werknemers in aanmerking die sinds ten minste 6 maanden bij de werkgever zijn tewerkgesteld, die geen in artikel 275^6 bedoelde sportbeoefenaars zijn en die één of meerdere opleidingen hebben gevolgd zoals omschreven in paragraaf 3, die in hun geheel een minimale duurtijd hebben van 76 uren gedurende een ononderbroken periode van 30 kalenderdagen.
De in het eerste lid bedoelde minimale duurtijd van 76 uren is van toepassing op de werknemer die voltijds wordt tewerkgesteld volgens de op de betrokken onderneming toepasselijke wetgeving. Deze minimale duurtijd wordt verminderd naar verhouding tot de arbeidsregeling die van toepassing is op de betrokken werknemer, op de dag waarop de laatste van deze opleidingen werd beëindigd.
Wanneer de werkgever een onderneming is waarin ploegenarbeid of nachtarbeid wordt verricht, die een ploegenpremie betaalt of toekent en die krachtens artikel 270, eerste lid, 1°, schuldenaar is van de bedrijfsvoorheffing op die premie, wordt de minimale duurtijd van 76 uren gedurende een ononderbroken periode van 30 kalenderdagen bedoeld in het eerste en het tweede lid vervangen door een minimale duurtijd van 76 uren gedurende een ononderbroken periode van 60 kalenderdagen voor de werknemer die begunstigde is van de voormelde premie tijdens de voormelde ononderbroken periode van 60 dagen.
Wanneer de werkgever wordt aangemerkt als kleine vennootschap of een natuurlijk persoon is die op overeenkomstige wijze beantwoordt aan de criteria opgenomen in artikel 1:24, §§ 1 tot 6, van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, wordt de minimale duurtijd van 76 uren gedurende een ononderbroken periode van 30 kalenderdagen bedoeld in het eerste en het tweede lid vervangen door een minimale duurtijd van 38 uren gedurende een ononderbroken periode van 75 kalenderdagen.
Een bezoldiging van een werknemer komt niet in aanmerking voor de toepassing van dit artikel wanneer eerdere bezoldigingen van deze werknemer reeds tien keer eerder door dezelfde werkgever in toepassing van paragrafen 4 en 5 in de vrijstellingsgrondslag werd opgenomen.
De periode van 30 kalenderdagen, de periode van 60 kalenderdagen of de periode van 75 kalenderdagen wordt niet onderbroken door de gebeurtenissen die de uitvoering van de arbeidsovereenkomst schorsen. Ze wordt verlengd met zoveel dagen als de schorsing duurt.
§ 3. Om in aanmerking te komen, moet de in paragraaf 2 bedoelde opleiding:
- beantwoorden aan de in artikel 9 van de wet van 5 maart 2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk, vermelde definities;
- niet verplicht zijn gesteld door een wettelijke of reglementaire bepaling of door een collectieve arbeidsovereenkomst;
Om in aanmerking te komen moet de volledige kost van de in paragraaf 2 bedoelde opleiding evenals de volledige loonkost die verschuldigd is in geval de opleiding tijdens werktijd gevolgd wordt, door de werkgever worden gedragen. Opleidingen die geheel of gedeeltelijk worden gefinancierd via een door de overheid gesubsidieerd opleidingsverlof, komen niet in aanmerking.
Voor de berekening van de duurtijd van de opleiding, wordt één volledige werkdag opleiding geacht overeen te komen met 7,6 uren opleiding.
De informele opleidingen in de zin van artikel 9 van de wet van 5 maart 2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk mogen niet meer dan 10 % van de minimale duur van 76 uren gedurende een ononderbroken periode van 30 kalenderdagen of 60 kalenderdagen uitmaken, of 20 % van de minimale duur van 38 uren gedurende een ononderbroken periode van 75 kalenderdagen.
§ 4. De in paragraaf 1 bedoelde vrijstelling wordt berekend met inachtneming van al de belastbare bezoldigingen van de kalendermaand waarin de opleiding is beëindigd.
De in het eerste lid bedoelde belastbare bezoldigingen zijn de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, vastgestelde belastbare bezoldigingen van de werknemers, met uitsluiting van het vakantiegeld, de eindejaarspremie, de achterstallige bezoldigingen en van de inkomsten die niet aan de bedrijfsvoorheffing worden onderworpen of bij verdrag zijn vrijgesteld. Voor de toepassing van deze paragraaf, worden deze bezoldigingen slechts in aanmerking genomen ten belope van 3.500 euro belastbaar per werknemer. Dit bedrag is van toepassing op de werknemer die voltijds wordt tewerkgesteld volgens de op de betrokken onderneming toepasselijke wetgeving. Het wordt verminderd naar verhouding tot de op de betrokken werknemer van toepassing zijnde arbeidsregeling. Het wordt niet geïndexeerd overeenkomstig artikel 178.
Voor de toepassing van dit artikel wordt de bedrijfsvoorheffing die verschuldigd is op de in het tweede lid bedoelde grens geacht een evenredig deel uit te maken van de bedrijfsvoorheffing die verschuldigd is op de in deze paragraaf bedoelde belastbare bezoldigingen van de betrokken werknemer.
§ 5. De niet te storten bedrijfsvoorheffing bedraagt 11,75 % van het totaal van de in paragraaf 4 bedoelde bezoldigingen van alle in paragraaf 2 bedoelde werknemers samen.
§ 6. De Koning bepaalt de nadere regels en modaliteiten in verband met de wijze waarop bij de indiening van de aangifte in de bedrijfsvoorheffing het bewijs wordt geleverd dat aan de in paragrafen 2 tot 4 vermelde voorwaarden voldaan is.