Commentaar van art. 255, WIB 92
I. WETTEKST | 255/0 |
II. AANDEEL VAN DE GEWESTEN | 255/1-9 |
A. Vlaamse gewest | 255/2 |
B. Brusselse hoofdstedelijk gewest | 255/3-4 |
C. Waalse gewest | 255/5 |
D. Algemeen | 255/6-9 |
III. OPCENTIEMEN | 255/10-12 |
IV. GLOBALE AANSLAGVOET | 255/13-15 |
V. INDEXERING VAN DE KI'S | 257/16-18 |
A. Voorbeeld | 255/17 |
B. Coëfficiënten | 255/18 |
I. WETTEKST
Nummer 255/0
Art. 255. - De onroerende voorheffing bedraagt 1,25 % van het kadastraal inkomen, zoals dit is vastgesteld op 1 januari van het aanslagjaar.
Zij bedraagt 0,8 % voor woningen toebehorend aan bouwmaatschappijen die door de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting of door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas zijn erkend, voor eigendommen die als sociale woningen worden verhuurd en aan openbare centra voor maatschappelijk welzijn, aan intercommunale openbare centra voor maatschappelijk welzijn of aan gemeenten toebehoren, zomede voor eigendommen die aan de Nationale Landmaatschappij of aan door haar erkende maatschappijen toebehoren en als sociale woningen worden verhuurd.
II. AANDEEL VAN DE GEWESTEN
Nummer 255/1
De Bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten (BS 17.1.1989, Tweede uitgave - V 1966) bepaalt in art. 4 dat de Gewesten bevoegd zijn om de aanslagvoet en de vrijstellingen van de onroerende voorheffing te wijzigen.
Art. 5 van dezelfde wet wijst de opbrengst van de OV toe in functie van de lokalisatie van het onroerend goed dat aan deze belasting wordt onderworpen.
A. VLAAMSE GEWEST
Nummer 255/2
Door het Decreet van 21.12.1990 (BS 29.12.1990 - V 2074), heeft het Vlaamse Gewest van de door de voormelde wet voorziene mogelijkheid gebruik gemaakt (z. 255/1).
Dit decreet bepaalt in art. 60:
In afwijking van artikel 159 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (art. 255, WIB 92), gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 november 1977 (V 1466) en de wet van 19 juli 1979 (V 1508), gelden voor het Vlaamse Gewest de volgende bepalingen:
1° de onroerende voorheffing is vastgesteld op 2,5 procent van het kadastraal inkomen;
2° voor de in artikel 159 ( art. 255, WIB 92), 2e lid, bedoelde woningen wordt de onroerende voorheffing vastgesteld op 1,6 procent van het kadastraal inkomen;
3° voor de huurwoningen behorende tot de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij zelf of behorende tot de door haar erkende maatschappijen enerzijds en voor de woningen die door het Vlaams Woningfonds van de Grote Gezinnen in het kader van zijn operaties van huurhulp worden verhuurd anderzijds, wordt de onroerende voorheffing vastgesteld op 1,6 procent.
Dit artikel is krachtens artikel 66, lid 1 van het voormeld decreet met ingang van het aanslagjaar 1991 in werking getreden.
B. BRUSSELSE HOOFDSTEDELIJK GEWEST
Nummer 255/3
Met haar Ordonnantie van 23 juli 1992 (BS 1.8.1992 - V 2186) heeft het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest eveneens gebruik gemaakt van de mogelijkheid voorzien bij de wet inzake de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten ( z. 255/1).
Deze Ordonnantie, in werking getreden op 1 januari 1993, bepaalt in artikel 2:
In afwijking van artikel 159, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (art. 255, WIB 92) wordt de onroerende voorheffing verschuldigd op de belastbare goederen gelegen op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, vastgesteld op:
1° 2,25% van het kadastraal inkomen van de onroerende goederen of delen van onroerende goederen die niet als woongelegenheid gebruikt worden ;
2° 1,25% van het kadastraal inkomen van de onroerende goederen of delen van onroerende goederen die als woongelegenheid gebruikt worden.
Nummer 255/4
Een tweede Ordonnantie van 12 november 1992 (BS 3.12.1992 - V 2208) bepaalt in artikel 2:
In afwijking van artikel 159 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen (art. 255, WIB 92) wordt het percentage van de onroerende voorheffing verminderd tot 0,8% van het kadastraal inkomen:
1° voor woningen die toebehoren aan de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij of aan de door haar erkende maatschappijen;
2° voor de eigendommen van het Woningfonds van de Gezinnen van het Brusselse Gewest die verhuurd worden in het kader van de acties ervan voor steun aan huurders en voor huurkoop.
Bij ontstentenis van een uitdrukkelijke bepaling is deze ordonnantie tien dagen na haar publicatie en in de praktijk op 1 januari 1993 in werking getreden.
C. WAALSE GEWEST
Nummer 255/5
Het Waalse Gewest heeft geen gebruik gemaakt van de vrijheid van handelen die de financieringswet (z. 255/1) biedt. Evenwel met het decreet van 1 december 1988 betreffende de vermindering van de onroerende voorheffing voor de woningen behorende tot het Woningfonds van de Kroostrijke Gezinnen van Wallonië alsmede tot de Waalse Regionale Maatschappij voor de Huisvesting en tot de door haar erkende maatschappijen en die als volkswoningen of daarmee gelijkgestelde woningen worden verhuurd (BS 18.1.1989 - V 1968), heeft het Waalse Gewest inzake OV volgende wettelijke bepalingen ingevoerd :
Artikel 1. Artikel 159 van het Belastingwetboek (art. 255, WIB 92), gewijzigd bij de wet van 19 juli 1979 (V 1508) wordt aangevuld door het volgende lid:
"Voor het Waalse Gewest is dit percentage met 0,8 % verminderd enerzijds voor de woningen behorende tot de Waalse Regionale Maatschappij voor de Huisvesting alsmede tot de door haar erkende maatschappijen en, anderzijds voor de eigendommen van het Fonds van de Kroostrijke Gezinnen van Wallonië die in het kader van zijn operaties van huurbijstand worden verhuurd".
Art. 2 Dit decreet treedt in werking op 1 januari 1988.
Vanaf dit ogenblik is het algemeen tarief van de OV voor de goederen gelegen in Wallonië bepaald op 1,25 % van het KI, behalve voor de goederen die opgesomd zijn in artikel 1 hiervoor en onderworpen zijn aan het tarief van 0,8%
D. ALGEMEEN
Nummer 255/6
De tarieven die in de onderscheiden gewesten toegepast worden kunnen samengevat worden als volgt :
GEWESTEN | ALGEMEEN TARIEF | VERMINDERD TARIEF |
Vlaamse Gewest | 2,5 % | 1,6 % |
Brusselse Gewest |
woningen 1,25 % andere 2,25 % | 0,8 % |
Waalse Gewest | 1,25 % | 0,8 % |
Nummer 255/7
In de gevallen opgesomd in de nrs. 255/2, 1. en 2., 255/4, 1. en 2. en 255 /5, artikel 1, zijn van het gunstregime uitgesloten, inzonderheid:
- de niet-gebouwde onroerende goederen. De niet-gebouwde oppervlakten (b.v. lusttuinen, parkings, enz.) die onder stedebouwkundig oogpunt de onmisbare aanvulling van een complex van sociale woningen vormen, worden nochtans met deze laatste gelijkgesteld wanneer de bewoners in feite het genot ervan hebben;
- de goederen bestemd voor administratieve noodwendigheden (maatschappelijke zetel, kantoren, enz.);
- de goederen die, zelfs gedeeltelijk, worden gebruikt voor andere doeleinden dan de eigenlijke bewoning (b.v. handel).
Daarentegen, mag het gunstregime worden toegestaan voor gebouwen met verscheidene woongelegenheden waarvan een gedeelte (gewoonlijk gelijkvloers) aangewend wordt tot andere doeleinden dan de eigenlijke bewoning (b.v. handel, kantoor, enz.), doch de verminderde aanslagvoet van 1,6 of 0,8 % wordt slechts toegepast op de delen van het kadastraal perceel die een afzonderlijke woongelegenheid vormen.
Nummer 255/8
Voor de toepassing van 255/2,1. en 2., 255/4,1. en 2. en 255/5, artikel 1, behouden de op 1 januari onbewoonde volkswoningen verder hun statuut, tenzij de niet-bewoning toe te schrijven is aan een beslissing van de eigenaar waardoor de eigendom niet langer meer te beschouwen is als een woning (aanwending tot kantoren, magazijnen, enz., ) als volkswoning of als te huur aangeboden woning.
Nummer 255/9
Voor de toepassing van de wetten betreffende de directe belastingen, verleent art. 7, W 3.7.1953 (BS 19.7.1953) o.a. aan de NV "Het Militair Tehuis", Handelsstraat 111, te Brussel, het statuut van een bouwmaatschappij erkend door de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting.
Het KI van de gebouwen toebehorend aan deze maatschappij en dienend tot woning, is derhalve tegen de aanslagvoet van 0,8 % te belasten.
III. OPCENTIEMEN
Nummer 255/10
Krachtens art. 464, WIB 92, zijn de provinciën, de agglomeraties en de gemeenten gemachtigd tot het heffen van opcentiemen op de O.V. Krachtens art. 3, W 7.7.1972 (V 1353 - Bull. 500), vervangen bij art.47, W 19.7.1979, V 1508, kan de Brusselse agglomeratie opcentiemen op de OV heffen, ten belope van ten hoogste honderd en vijf opcentiemen. Dat wil zeggen dat de aan het Gewest verschuldigde hoofdsom met bepaalde gedeelten mag worden verhoogd; die gedeelten worden samen met de hoofdsom door de Ontv. der belastingen ingevorderd, doch voor rekening van de provincies, de gemeenten en de Brusselse agglomeratie.
Er valt op te merken voor wat het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest betreft, dat de Bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen (BS 14.1.1989) aan het vermelde Gewest en zijn Executieve de bevoegdheden van de Raad van de Brusselse Agglomeratie heeft overgedragen.
Deze bevoegdheden zijn bepaald door de wet van 26 juli 1971 houdende organisatie van de agglomeraties en federaties van gemeenten (BS 24.8.1971) waarvan art. 48, § 1, stelt dat, binnen de bij de wet opgelegde perken, de agglomeratie en de federatie, onder andere, opcentiemen mogen heffen op de onroerende voorheffing.
In tegenstelling met het wijd verspreid idee, werd de Brusselse agglomeratie niet afgeschaft. Zij behoudt haar juridische persoonlijkheid, hoewel de uitoefening van de bevoegdheden van haar raad en haar college toevertrouwd is aan de organen van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest.
Nummer 255/11
Het gedeelte dat aan de provinciën en de gemeenten toekomt wordt ieder jaar vastgesteld op een bepaald aantal opcentiemen. Wanneer een gemeente b.v. 200 opcentiemen vaststelt, betekent zulks dat voor 1 F OV als hoofdsom aan het Gewest verschuldigd, er bovendien 2 F gevorderd wordt voor rekening van de gemeente. Het aantal opcentiemen, dat de provinciën en gemeenten mogen heffen, kan verschillen van provincie tot provincie en van gemeente tot gemeente.
VOORBEELD
Nummer 255/12
Een onroerend goed met een KI van 60.000 F is gelegen in een gemeente die 1000 opcentiemen heeft vastgesteld (toestand 1.1.1991). De opcentiemen van de provincie werden op 200 bepaald.
De OV wordt als volgt berekend:
Hoofdsom : 60.000 x 1,25% 750 F
Gemeenteopcentiemen: 1000
centiemen, d.w.z. 10 maal het deel van het Gewest 7.500 F
Provincieopcentiemen: 200 centiemen, d.w.z. het dubbel van het deel
van het Gewest 1.500 F
In te kohieren OV 9.750 F
IV. GLOBALE AANSLAGVOET
Nummer 255/13
Om het bedrag van de OV vast te stellen, is het evenwel niet nodig iedere maal deze verschillende berekeningen te verrichten. De opcentiemen blijven dezelfde voor alle aanslagen betreffende een zelfde gemeente, zodat het gemakkelijk is de totale aanslagvoet te berekenen die op het KI dient te worden toegepast; op die wijze bekomt men onmiddellijk het totaal bedrag der OV die van de in een zelfde kohier opgenomen belastingplichtigen te vorderen is.
Hoofdsom 1,25 %
1000 gemeenteopcentiemen, dus 10 maal het deel van het Gewest d.w.z. 1,25 % x 10
12,50 %
200 provincieopcentiemen, of het dubbel van het deel van het Gewest: 1,25 % x 2
2,50 %
Globale aanslagvoet in de OV 16,25 %
Past men dit globaal percentage op het KI van 60.000 F toe, dan bekomt men natuurlijk hetzelfde resultaat als met de in 255/12 gevolgde methode.
Nummer 255/14
Er werd gevonnist dat het bedrag van de gemeenteopcentiemen moet worden beperkt tot het verschil tussen, enerzijds, het KI en, anderzijds, het totaal van de staatsbelasting en de provincieopcentiemen die regelmatig en voor de goedkeuring van de gemeenteopcentiemen werden ingevoerd (Cass., 14.4.1964, Gemeente Jauche, Pas. 1964, I, 879).
Nummer 255/15
De OV wordt altijd op de frank afgerond. De frankgedeelten worden voor een eenheid gerekend of weggelaten naargelang zij vijftig centiemen en meer, of minder dan vijftig centiemen bedragen (zie art. 178, KB tot uitv. van het WIB).
V. INDEXERING VAN DE KI'S
Nummer 255/16
Art. 8, § 3, Hervormingswet 1988 (V 1957 - Bull.679), vervangen door art. 29, W 28.12.1990 ( V 2073 - Bull. 702), die voorzien heeft in de indexering van de KI's - inzonderheid voor de berekening van de OV - in afwachting van de inwerkingtreding van de nieuwe kadastrale perekwatie.
Voormeld artikel 29 bepaalt in het 3de lid dat: "Deze aanpassing gebeurt met behulp van de coëfficiënt die bekomen wordt door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar dat het jaar van de inkomsten voorafgaat te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van de jaren 1988 en 1989. In het 6de lid van ditzelfde artikel wordt bepaald dat: "Na toepassing van de coëfficiënt worden de bedragen afgerond tot het hogere of lagere honderdtal naargelang het cijfer van de tientallen al of niet vijf bereikt".
Overeenkomstig art. 32, § 9, 1ste lid, W 28.12.1990, wordt de automatische indexering van de KI van kracht met ingang van aj. 1991 wat de OV betreft.
Voor het bereken van de kohieren is de volgende formule toe te passen:
(K.I.) x (coëfficiënt van het jaar) x (totaal tarief van de OV, opcentiemen inbegrepen) = brutobedrag van de verschuldigde OV eventueel min de verminderingen voor bescheiden woning, kinderen ten laste of invaliditeit.
Deze verminderingen worden berekend op het brutobedrag van de O.V. verkregen na de indexering van het K.I.
Om de voorwaarde tot het verlenen van de vermindering voor bescheiden woning na te gaan, wordt het K.I. vóór indexering in aanmerking genomen.
A. VOORBEELD
Nummer 255/17
Het voorbeeld opgenomen in 255/12 moet gewijzigd worden in functie van de indexering:
Gegeven een onroerend goed met een KI van 60.000 F (toestand op 1.1.1991 - coëfficiënt bepaald op 1,0503), gelegen in een gemeente die 1000 opcentiemen heeft vastgesteld, terwijl de provinciale opcentiemen op 200 werden bepaald.
De OV wordt als volgt berekend:
Indexering van het KI : 60.000 F x 1,0503 = 63.180 F, afgerond op 63.200 F
Hoofdsom : 63,200 F x 1,25 % 790 F
Gemeenteopcentiemen:
1000 centiemen d.w.z. 10 maal het deel van het Gewest 7.900 F
Provincieopcentiemen:
200 centiemen, d.w.z. het dubbel van het deel van het Gewest 1.580 F
In te kohieren OV 10.270 F
B. COEFFICIENTEN
Nummer 255/18
Aanslagjaar | Coëfficiënt | BS | Bull. |
1991 | 1,0503 | 15.3.1991 | 705, blz.1263 |
1992 | 1,0829 | 18.3.1992 | 715, blz.1304 |
1993 | 1,1093 | 6.2.1993 |