Parlementaire vraag nr. 3-7237 van de heer Steverlynck van 27.02.2007

Parlementaire vraag nr. 3-7237 van de heer Steverlynck dd. 27.02.2007


Vragen en Antwoorden, Senaat, 2006-2007, nr. 3-90, blz. 10485-10487

Vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen (VAPZ) - Fiscale aftrekbaarheid in het jaar van pensionering

VRAAG

Sinds 1 januari 2004 is de wetgeving betreffende het vrij aanvullend pensioen voor zelfstandigen (VAPZ) grondig gewijzigd. De nieuwe regeling werd ingevoerd door de artikelen 41 tot 82 van de programmawet van 24 december 2002.

Tot einde 2003 waren de bijdragen voor het VAPZ slechts fiscaal aftrekbaar voor de kwartalen waarin ook de wettelijke sociale bijdragen effectief betaald waren. Vermits in het sociaal statuut voor zelfstandigen de wettelijke sociale bijdragen niet moeten betaald worden in het kwartaal van pensionering, was het voorheen ook niet mogelijk in dat kwartaal een fiscaal aftrekbare VAPZ-bijdrage te betalen.

Volgens de nieuwe regeling die in 2004 in voege trad, lijkt die voorwaarde niet langer te gelden.

De programmawet maakt gewag van een jaarbijdrage (8,17% op het geherwaardeerde bedrijfsinkomen van 3 jaar tevoren, te verhogen met 15% voor de sociale pensioenovereenkomst) en bepaalt uitdrukkelijk dat deze bijdragen fiscaal aftrekbaar zijn net zoals de wettelijke sociale bijdragen « voor zover de aangeslotene tijdens het betreffende jaar effectief en volledig de bijdragen heeft betaald die hij verschuldigd is krachtens het sociaal statuut der zelfstandigen » (artikel 45 van de bovengenoemde programmawet).

Ook in de circulaire nr. 15/2004 van de fiscale administratie van 22 oktober 2004 lezen we dat de betaling van de wettelijk verschuldigde bijdragen de « enige voorwaarde » is voor de fiscale aftrekbaarheid, onder verwijzing naar de artikelen 45 en 75 van bedoelde programmawet.

Niettemin vernemen wij dat een aantal gedecentraliseerde kantoren van het ministerie van Financiën van oordeel zijn dat, bij gebrek aan andersluidende richtlijnen, de oude regels nog steeds van toepassing zijn inzake fiscale aftrekbaarheid van VAPZ-bijdragen, en bijgevolg ook op de hier aangehaalde gevallen.

Ik ondervroeg de geachte minister van Financiën reeds over deze materie (schriftelijke vraag nr. 3-3629, Vragen en Antwoorden nr. 3-58, blz. 5239), die mij antwoordde dat de vraag diende gericht te worden aan de bevoegde minister, zijnde de minister van Middenstand en Landbouw. Waarop ik deze vraag ook aan de minister van Middenstand stelde (schriftelijke vraag nr. 3-5170, Vragen en Antwoorden nr. 3-70, blz. 7268). Zij deelde mij mee dat een zelfstandige geen VAPZ-bijdragen kon storten in kwartalen waarin hij niet de hoedanigheid van zelfstandige had. Om die reden zag zij geen reden om een regelgevend initiatief te nemen. Met dit antwoord is mijn vraag evenwel niet volledig beantwoord. Het lijkt mij inderdaad logisch dat alleen een zelfstandige VAPZ-bijdragen kan storten en dat die mogelijkheid vervalt van zodra men het statuut van zelfstandige niet meer heeft. Maar mijn vraag was eigenlijk of iemand die nog wél het statuut van zelfstandige heeft, maar in de loop van het jaar met pensioen gaat in de periode waarin hij nog actief is de volle jaarbijdrage voor het VAPZ kan betalen, dan wel dat de fiscaal aftrekbare bijdrage moet herleid worden in verhouding tot het aantal kwartalen waarin hij nog de hoedanigheid van zelfstandige had.

Een voorbeeld kan dit verduidelijken :

Een zelfstandige gaat met pensioen op 1 juli 2007, maar is nog tot 30 juni 2007 actief als zelfstandige in hoofdberoep. Kan hij voor het jaar 2007 nog zijn volledige VAPZ-premie betalen (bijvoorbeeld 8,17% op zijn inkomen van 2004) of dient de fiscaal aftrekbare premie beperkt te worden tot de helft daarvan (twee kwartaalbijdragen) ?

Volgens de sector staat niets in de wet betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid van 28 april 2003 in dergelijk geval de betaling van een volledige jaarbijdrage in de weg.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen :

1. Wat is in deze het standpunt van de geachte minister ?

2. Overweegt hij om terzake richtlijnen te verschaffen aan de fiscale administratie ? En zal dit gebeuren met terugwerkende kracht ?

ANTWOORD (vice-eersteminister en minister van Financiën)

Overeenkomstig artikel 52, 7°bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) worden de bijdragen als vermeld in artikel 45 van de programmawet (I) van 24 december 2002 (hierna « de programmawet » genoemd) als aftrekbare beroepskosten aangemerkt, in zover deze bijdragen niet hoger zijn dan de maximale bijdrage die wordt bekomen met toepassing van de artikelen 44, § 2 en 46, § 1, van de programmawet.

Krachtens artikel 45 van de programmawet hebben de bijdragen bedoeld door deze wet, inzake de belastingen op de inkomsten, het karakter van bijdragen verschuldigd in uitvoering van de sociale wetgeving, voor zover de aangeslotene tijdens het desbetreffende jaar effectief en volledig de bijdragen heeft betaald die hij verschuldigd is krachtens het sociaal statuut der zelfstandigen.

Gelet op de uitdrukkelijke bewoordingen van artikel 45 van de programmawet komen slechts de bijdragen die in eerste instantie voldoen aan de in het sociale luik van de programmawet bepaalde voorwaarden, in aanmerking om overeenkomstig artikel 52, 7°bis, WIB 92 als aftrekbare beroepskosten te worden aangemerkt.

Dienaangaande moet ik het geachte lid erop wijzen dat uit het antwoord van de minister van Middenstand en Landbouw op zijn parlementaire vraag nr. 3-5170 van 22 mei 2006 ( Vragen en Antwoorden nr. 3-70, blz. 7268) wel degelijk blijkt dat de hiervoor beoogde maximale bijdrage voor het jaar van pensionering proportioneel moet worden herleid in functie van het aantal kwartalen waarvoor nog sociale zekerheidsbijdragen verschuldigd zijn.

In het door hem aangehaalde voorbeeld betekent dit concreet dat de zelfstandige voor het jaar 2007 slechts de helft van de volledige VAPZ-bijdrage kan storten (namelijk maximaal de helft van 8,17% van zijn inkomen van 2004). Uiteraard kan hij dan ook slechts dat bedrag op fiscaal vlak als beroepskosten in mindering brengen op grond van artikel 52, 7obis, WIB 92.

Dit standpunt zal zo spoedig mogelijk aan de ambtenaren worden herinnerd door middel van een administratieve circulaire.