Parlementaire vraag nr. 122 van mevrouw Claes van 29.04.2008
Vr. en Antw., Kamer, 2007-2008, nr. 028, blz. 7177-7180
Inbreng van afschrijfbare investeringsgoederen - Nieuwe eenmanszaak
VRAAG
De overheden en de diverse beroepsverenigingen sporen de loontrekkers aan om zich als zelfstandige in hoofdberoep of in bijberoep te gaan vestigen.
In de praktijk rijzen daarbij echter veelal de onderstaande algemene vragen met betrekking tot de fiscale stimulansen en het fiscale regime van de in een eenmanszaak ingebrachte en voortaan beroepsmatig aangewende investeringen van roerende activa en computermaterialen (soft- en hardware).
1. Inzake btw:
a) Op grond van welke wettelijke of reglementaire bepalingen, in welke gedeeltelijke mate, op welke wijze en binnen welke herzieningsperiodes kunnen die nieuwe btw-belastingplichtigen de btw op de uit hun voorheen privaat patrimonium ingebrachte roerende investeringsgoederen wettelijk toch nog worden gerecupereerd en terugbetaald?
b) Tot al welke btw-instanties of ombudsdiensten kunnen zij zich hiervoor rechtstreeks wenden en welke formaliteiten dienen zij hiervoor binnen een of andere welbepaalde wettelijke termijn schriftelijk te vervullen ?
c) In welke gecodeerde rubrieken of vakken van de periodieke btw-kwartaalaangiften kunnen die recupereerbare en terugbetaalbare btw-bedragen desnoods rechtstreeks manueel of elektronisch via «Intervat» worden ogenomen?
d) Welk boekhoudkundig verantwoordingsstuk moet - naast de bestaande private aankoopfacturen - zowel ter gelegenheid van die inbreng vanuit het private vermogen als ter gelegenheid van het indienen van de periodieke btw-kwartaalaangiften eventueel worden opgesteld en/of voorgelegd ?
2. Inzake personenbelasting :
a) Op welke al dan niet herleide aanschaffings- of beleggingswaarden kunnen die vanuit het privaat patrimonium ingebrachte investeringsgoederen en computermaterialen en de verhoudingswijze daarop betrekking hebbende niet-recupereerbare of niet-aftrekbare btw uit belastingoogpunt worden afgeschreven in die nieuwe eenmanszaak?
b) Welk boekhoudkundig en fiscaal verantwoordingsstuk moet er zowel ter gelegenheid van die inbreng vanuit het private vermogen als ter gelegenheid van het indienen van de jaarlijkse aangifte nr. 276 in de personenbelasting eventueel worden opgesteld en toegevoegd ?
3. Kunt u punt per punt uw huidige klantvriendelijke ziens- en handelwijze meedelen in het licht van de wettelijke en reglementaire bepalingen van het btw- Wetboek en van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ?
ANTWOORD (vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, 05.08.2008)
1. BTW
a) In het arrest van 2 juni 2005 in de zaak C-378/02, Waterschap Zeeuws Vlaanderen t. staatssecretaris van Financiën heeft het Hof geoordeeld dat artikel 17 van de zesde richtlijn (zie artikel 167 e.v. van de richtlijn 2006/112/EG van de Raad; vgl. artikel 45 Btw-Wetboek en de artikelen 1 en 2 van het koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969 met betrekking tot de aftrekregeling) het tijdstip bepaalt waarop het recht op aftrek ontstaat en dat uit deze bepaling volgt dat enkel de hoedanigheid waarin de betrokken persoon op het tijdstip van de aanschaf van het goed heeft gehandeld, kan bepalen of er een recht op aftrek bestaat. Bovendien heeft het Hof er op gewezen dat artikel 20 van deze richtlijn (zie artikel 184 e.v. van de richtlijn 2006/ 112/EG van de Raad; vgl. de artikel 48, § 2, en 49, 3°, van het Wetboek en de artikelen 6 tot 11 van voornoemd koninklijk besluit nr. 3) evenwel geen bepaling betreffende het ontstaan van een recht op aftrek bevat, maar zich ertoe beperkt de berekeningsmethode voor de herziening van de oorspronkelijke aftrek vast te leggen en dus geen recht op aftrek in het leven kan roepen en evenmin de door een belastingplichtige in verband met zijn niet-belaste handelingen betaalde belasting kan omzetten in aftrekbare belasting in de zin van voormeld artikel 17. Uit deze jurisprudentie volgt dus duidelijk dat wanneer een natuurlijk persoon of rechtspersoon een goed heeft gekocht in de hoedanigheid van niet-belastingplichtige en hij vervolgens de hoedanigheid van belastingplichtige verkrijgt en dit goed als bedrijfsmiddel voor zijn economische activiteit gebruikt, het hem niet is toegestaan om de belasting geheven van de aankoop van dit goed volledig of gedeeltelijk in aftrek te brengen. Voor het overige verwijs ik het geachte lid naar de administratieve beslissing nr. ET 110 412 van 20 december 2005, die kan geraadpleegd worden op de gegevensbank www.fisconet.fgov.be.
b) tot d) Gelet op het antwoord op punt a) zijn de overige vragen niet meer relevant.
2. Inzake personenbelasting
Overeenkomstig artikel 61, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992) kunnen afschrijvingen slechts als beroepskosten worden aangemerkt naar de mate dat ze gegrond zijn op de aanschaffings- of beleggingswaarde en voor zover ze noodzakelijk zijn en samengaan met een waardevermindering die zich in het belastbare tijdperk werkelijk heeft voorgedaan. Onder aanschaffings- of beleggingswaarde wordt verstaan, volgens het geval, de aanschaffingsprijs, de vervaardigingsprijs of de inbrengwaarde (artikel 61, tweede lid, WIB 1992).
In het door het geachte lid bedoelde geval, moeten de afschrijvingen worden berekend op basis van de inbrengwaarde. Dienaangaande bepaalt het nr, 61/71 van de administratieve commentaar op het WIB 1992 dat in geval van bestemming voor of inbreng in een onderneming die geen vennootschap met eigen rechtspersoonlijkheid is, onder inbrengwaarde moet worden verstaan, de waarde van de goederen bij de inbreng of de bestemming. Deze waarde mag niet hoger zijn dan de prijs die op het ogenblik van de inbreng of de bestemming voor de aankoop van de betrokken goederen op de markt zou moeten worden betaald.
De belastingplichtige moet de afschrijfbare waarde van de betrokken goederen verantwoorden overeenkomstig artikel 49, WIB 1992, dit wil zeggen door middel van bewijsstukken of, ingeval zulks niet mogelijk is, door alle andere door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed. De oorspronkelijke facturen, kwijtschriften, nota's, enz. met betrekking tot de ingebrachte goederen kunnen hierbij eventueel als aanwijzing dienen, evenals alle nuttige informatie of indicaties aangaande een normale marktprijs van deze goederen.
Inbreng van afschrijfbare investeringsgoederen - Nieuwe eenmanszaak
VRAAG
De overheden en de diverse beroepsverenigingen sporen de loontrekkers aan om zich als zelfstandige in hoofdberoep of in bijberoep te gaan vestigen.
In de praktijk rijzen daarbij echter veelal de onderstaande algemene vragen met betrekking tot de fiscale stimulansen en het fiscale regime van de in een eenmanszaak ingebrachte en voortaan beroepsmatig aangewende investeringen van roerende activa en computermaterialen (soft- en hardware).
1. Inzake btw:
a) Op grond van welke wettelijke of reglementaire bepalingen, in welke gedeeltelijke mate, op welke wijze en binnen welke herzieningsperiodes kunnen die nieuwe btw-belastingplichtigen de btw op de uit hun voorheen privaat patrimonium ingebrachte roerende investeringsgoederen wettelijk toch nog worden gerecupereerd en terugbetaald?
b) Tot al welke btw-instanties of ombudsdiensten kunnen zij zich hiervoor rechtstreeks wenden en welke formaliteiten dienen zij hiervoor binnen een of andere welbepaalde wettelijke termijn schriftelijk te vervullen ?
c) In welke gecodeerde rubrieken of vakken van de periodieke btw-kwartaalaangiften kunnen die recupereerbare en terugbetaalbare btw-bedragen desnoods rechtstreeks manueel of elektronisch via «Intervat» worden ogenomen?
d) Welk boekhoudkundig verantwoordingsstuk moet - naast de bestaande private aankoopfacturen - zowel ter gelegenheid van die inbreng vanuit het private vermogen als ter gelegenheid van het indienen van de periodieke btw-kwartaalaangiften eventueel worden opgesteld en/of voorgelegd ?
2. Inzake personenbelasting :
a) Op welke al dan niet herleide aanschaffings- of beleggingswaarden kunnen die vanuit het privaat patrimonium ingebrachte investeringsgoederen en computermaterialen en de verhoudingswijze daarop betrekking hebbende niet-recupereerbare of niet-aftrekbare btw uit belastingoogpunt worden afgeschreven in die nieuwe eenmanszaak?
b) Welk boekhoudkundig en fiscaal verantwoordingsstuk moet er zowel ter gelegenheid van die inbreng vanuit het private vermogen als ter gelegenheid van het indienen van de jaarlijkse aangifte nr. 276 in de personenbelasting eventueel worden opgesteld en toegevoegd ?
3. Kunt u punt per punt uw huidige klantvriendelijke ziens- en handelwijze meedelen in het licht van de wettelijke en reglementaire bepalingen van het btw- Wetboek en van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ?
ANTWOORD (vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, 05.08.2008)
1. BTW
a) In het arrest van 2 juni 2005 in de zaak C-378/02, Waterschap Zeeuws Vlaanderen t. staatssecretaris van Financiën heeft het Hof geoordeeld dat artikel 17 van de zesde richtlijn (zie artikel 167 e.v. van de richtlijn 2006/112/EG van de Raad; vgl. artikel 45 Btw-Wetboek en de artikelen 1 en 2 van het koninklijk besluit nr. 3 van 10 december 1969 met betrekking tot de aftrekregeling) het tijdstip bepaalt waarop het recht op aftrek ontstaat en dat uit deze bepaling volgt dat enkel de hoedanigheid waarin de betrokken persoon op het tijdstip van de aanschaf van het goed heeft gehandeld, kan bepalen of er een recht op aftrek bestaat. Bovendien heeft het Hof er op gewezen dat artikel 20 van deze richtlijn (zie artikel 184 e.v. van de richtlijn 2006/ 112/EG van de Raad; vgl. de artikel 48, § 2, en 49, 3°, van het Wetboek en de artikelen 6 tot 11 van voornoemd koninklijk besluit nr. 3) evenwel geen bepaling betreffende het ontstaan van een recht op aftrek bevat, maar zich ertoe beperkt de berekeningsmethode voor de herziening van de oorspronkelijke aftrek vast te leggen en dus geen recht op aftrek in het leven kan roepen en evenmin de door een belastingplichtige in verband met zijn niet-belaste handelingen betaalde belasting kan omzetten in aftrekbare belasting in de zin van voormeld artikel 17. Uit deze jurisprudentie volgt dus duidelijk dat wanneer een natuurlijk persoon of rechtspersoon een goed heeft gekocht in de hoedanigheid van niet-belastingplichtige en hij vervolgens de hoedanigheid van belastingplichtige verkrijgt en dit goed als bedrijfsmiddel voor zijn economische activiteit gebruikt, het hem niet is toegestaan om de belasting geheven van de aankoop van dit goed volledig of gedeeltelijk in aftrek te brengen. Voor het overige verwijs ik het geachte lid naar de administratieve beslissing nr. ET 110 412 van 20 december 2005, die kan geraadpleegd worden op de gegevensbank www.fisconet.fgov.be.
b) tot d) Gelet op het antwoord op punt a) zijn de overige vragen niet meer relevant.
2. Inzake personenbelasting
Overeenkomstig artikel 61, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992) kunnen afschrijvingen slechts als beroepskosten worden aangemerkt naar de mate dat ze gegrond zijn op de aanschaffings- of beleggingswaarde en voor zover ze noodzakelijk zijn en samengaan met een waardevermindering die zich in het belastbare tijdperk werkelijk heeft voorgedaan. Onder aanschaffings- of beleggingswaarde wordt verstaan, volgens het geval, de aanschaffingsprijs, de vervaardigingsprijs of de inbrengwaarde (artikel 61, tweede lid, WIB 1992).
In het door het geachte lid bedoelde geval, moeten de afschrijvingen worden berekend op basis van de inbrengwaarde. Dienaangaande bepaalt het nr, 61/71 van de administratieve commentaar op het WIB 1992 dat in geval van bestemming voor of inbreng in een onderneming die geen vennootschap met eigen rechtspersoonlijkheid is, onder inbrengwaarde moet worden verstaan, de waarde van de goederen bij de inbreng of de bestemming. Deze waarde mag niet hoger zijn dan de prijs die op het ogenblik van de inbreng of de bestemming voor de aankoop van de betrokken goederen op de markt zou moeten worden betaald.
De belastingplichtige moet de afschrijfbare waarde van de betrokken goederen verantwoorden overeenkomstig artikel 49, WIB 1992, dit wil zeggen door middel van bewijsstukken of, ingeval zulks niet mogelijk is, door alle andere door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed. De oorspronkelijke facturen, kwijtschriften, nota's, enz. met betrekking tot de ingebrachte goederen kunnen hierbij eventueel als aanwijzing dienen, evenals alle nuttige informatie of indicaties aangaande een normale marktprijs van deze goederen.