Parlementaire vraag nr. 12453 van de heer Luk Van Biesen van 06.07.2016
Mondelinge parlementaire vraag nr. 12453 van de heer Luk Van Biesen dd. 06.07.2016
Kamer, Integraal Verslag – Commissie voor de Financiën, 2015-2016 CRIV 54 COM 465 dd. 06.07.2016, blz. 54
Aftrek van de beroepskosten door wettelijk samenwonenden
De voorzitter
Mijnheer Van Biesen, is dit misschien een examenvraag?
VRAAG (van de heer Van Biesen)
Ja, mijnheer de voorzitter, u weet dat ik dikwijls examenvragen stel, maar ik kan de studenten nog niet op de hoogte brengen van hun bereikt resultaat, omdat ik van de minister het antwoord nog moet krijgen. Alle gekheid op een stokje, mijnheer de minister, wanneer gehuwden onder het wettelijk stelsel het aftrekbaar beroepsgedeelte van een handelspand bepalen, wordt er geen rekening gehouden met het eigendomsaandeel. Er wordt enkel een opsplitsing gemaakt tussen beroeps- en privégedeelte. Indien de helft van het pand beroepsmatig gebruikt wordt, is het bijgevolg mogelijk om 50 % in aanmerking te nemen voor de aftrek van beroepskosten; dat is evident. Wanneer wettelijk samenwonenden, die sinds aanslagjaar 2005 fiscaal op dezelfde manier behandeld worden als gehuwden, het aftrekbare beroepsgedeelte van het handelspand bepalen, wordt door de meeste controleurs, gelet op het beroepsrisico, ook geen rekening gehouden met het eigendomsaandeel. Toch blijken er in de praktijk enkele controleurs te zijn die menen dat er eerst een opsplitsing naar eigendomsaandeel moet zijn. Wanneer men elk voor de helft eigenaar is en de helft van het pand beroepsmatig is, komt slechts 25 % in aanmerking als beroepskosten. Gelet op de fiscale gelijkstelling van gehuwden en wettelijk samenwonenden – zoals u weet, is dat een paradepaardje voor liberalen – en gelet op de niet-eenduidige toepassing, is dat verschil in behandeling opmerkelijk. Mijnheer de minister, dient er een opdeling naar eigendomsaandeel te gebeuren bij wettelijk samenwonenden voor de bepaling van het beroepsgedeelte van een handelspand? Die vraag kunt u eenvoudig met ja of neen beantwoorden. Indien u ja zou antwoorden, wat ik hoop, waarom is er op dat vlak dan wel een verschil in behandeling ten overstaan van gehuwden? Indien neen, kunt u dan via een circulaire de werkwijze duidelijk maken aan alle bevoegde ambtenaren? Wat gebeurt er met de personen in het verleden bij wie er wel sprake was van een opdeling?
ANTWOORD (van de minister)
Mijnheer de voorzitter, mijnheer Van Biesen, ik denk dat wij in uw vraag twee gevallen moeten onderscheiden. In het eerste geval behoort het gebouw tot het gemeenschappelijk vermogen van twee echtgenoten die volgens het wettelijk stelsel gehuwd zijn, en wordt het gebouw voor 50 % gebruikt voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid van een van de echtgenoten. In dit geval zijn de afschrijvingen op het gebouw voor 50 % aftrekbaar als beroepskosten van de echtgenoot die het beroepsmatig gebruikt. Tweede geval. Hier behoort het gebouw in onverdeeldheid toe aan twee wettelijk samenwonenden die er elk voor de helft mede-eigenaar van zijn en wordt het voor 50 % gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van een van de partners. In dit geval zijn de afschrijvingen maar voor 25 % of de helft van 50 % aftrekbaar als beroepskosten van de wettelijk samenwonende partner die het gebouw beroepsmatig gebruikt. Die verschillende behandeling komt niet doordat het in het eerste geval om gehuwden en in het tweede geval om wettelijk samenwonenden gaat, maar doordat het gebouw in het eerste geval voor 100 % tot het gemeenschappelijk vermogen van de eigenaars behoort en in het tweede geval voor 50 % tot het vermogen van elke mede-eigenaar behoort. Dit antwoord zal in de fiscale en juridische databank op de site van Financiën, Fisconetplus, worden opgenomen om tot een eenvormige toepassing van deze richtlijn te komen.
CONCLUSIE (van de heer Van Biesen)
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw duidelijkheid. Het is belangrijk dat Fisconetplus dat opneemt, maar toch vind ik op een of andere wijze dat hier… Men kan natuurlijk zeggen dat het principe dat ze getrouwd zijn nog altijd fundamenteel verschillend is van wettelijk samenwonend. Op zich betekent het dat het geen gemeenschappelijk… Indien ze getrouwd waren en niet wettelijk samenwonend, dan was het in het gemeenschappelijk vermogen opgenomen. Omdat ze wettelijk samenwonend zijn, wordt het niet opgenomen in het gemeenschappelijk vermogen, hoewel de twee naar ons… We moeten toch een beetje leren leven met de nieuwe samenwoningsvormen die zich in onze maatschappij voordoen. Ik noteer uw antwoord en uw duidelijkheid op dat vlak. Op dit ogenblik brengt dit heel wat verschillende interpretaties met zich mee in verschillende regio’s. Ik meen dat een wettelijk initiatief zich opdringt om elk onderscheid tussen gehuwden en wettelijk samenwonenden weg te werken. Er is geen enkel verschil meer tussen deze beide vormen. Laten we daarin duidelijk zijn. Persoonlijk ben ik een groot voorstander van het huwelijk, dat weet u, niet alleen van het eerste maar ook van het tweede huwelijk. Ik blijf daar dus een groot voorstander van. Aan de andere kant moet men toch beseffen dat voor veel mensen het wettelijk samenwonen eigenlijk op hetzelfde neerkomt en dat er juridisch geen enkel onderscheid mag zijn tussen wettelijk samenwonen en het huwelijk. Een onderscheid op dit vlak heeft immers fundamentele gevolgen. Ik zal dus op dat vlak een initiatief nemen.
WEDERANTWOORD (van de minister)
Binnen de FOD Financiën loopt er momenteel een grootschalig onderzoek naar de fiscale consequenties van diverse vormen van samenwonen. In principe zal het voorliggend thema daar zeker in worden opgenomen.
WERDERVRAAG (van de heer Van Biesen)
Is het uw intentie om het verschil tussen gehuwden en wettelijk samenwonenden zoveel mogelijk of volledig weg te werken?
WEDERANTWOORD (van de minister)
Ik wacht eerst de studie af.
WERDERVRAAG (van de heer Van Biesen)
Vindt u ook dat er geen onderscheid mag worden gemaakt tussen gehuwden en wettelijk samenwonenden?
WEDERANTWOORD (van de minister)
Dat moet binnen de regering worden besproken, want er moet daarvoor een wettelijk initiatief worden genomen.
CONCLUSIE (van de heer Van Biesen)
Ik zal daarin mee het voortouw nemen.