Parlementaire vraag nr. 399 van de heer Wouter Vermeersch van 29.04.2021
Kamer, Vraag en Antwoord, 2020-2021, QRVA 55/053 d.d. 27.05.2021, blz. 201
Belasting op huurinkomsten in het kader van telewerk.
VRAAG (van de heer Donné)
De eigenaar van een pand wordt zwaarder belast als de huurder het pand geheel of gedeeltelijk gebruikt voor beroepsdoeleinden. Als een pand voor bewoning en voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt, heeft de verhuurder elang bij registratie. De belasting op huurinkomsten hangt af van het gebruik door de huurder. Gebruikt de huurder het pand voor privédoeleinden, dan wordt de belasting berekend op het kadastraal inkomen, verhoogd met 40 %.Bij beroepsmatig gebruik worden de werkelijke huurinkomsten belast, wat vaak minder interessant is. Enkel als het huurcontract geregistreerd is, wordt die uitsplitsing voor de belastingen gemaakt. Is er geen geregistreerd huurcontract, dan worden de volledige werkelijke huurinkomsten belast.
Bij gemengd gebruik wordt de verhuurder dus belast op basis van het kadastraal inkomen voor het privé gebruik en op basis van de werkelijke huurinkomsten voor het beroepsmatig gebruik op voorwaarde dat het huurcontract werd geregistreerd en er een opdeling werd gemaakt van de ontvangen huur in het privégebruik en het beroepsgebruik. Als een van deze twee voorwaarden niet vervuld is, dan worden de volledige werkelijke huurinkomsten belast.
In het kader van de coronacrisis wordt telewerken aangemoedigd en zelfs verplicht. Werkgevers betalen hiervoor een onkostenvergoeding. Die vergoeding kan beschouwd worden als een belastingvrije terugbetaling van "kosten eigen aan de werkgever".
Onder de telewerkers bevinden zich ook werknemers die een pand huren, dat tot voor het verplicht telewerken uitsluitend privaat werd gebruikt. Heeft het telewerken van werknemers-huurders gevolgen voor de verhuurder wat betreft de belastbaarheid van zijn verhuurd onroerend goed? Mag deze het kadastraal inkomen van het verhuurde onroerend goed blijven aangeven in de code 1106/2106 van de belastingbrief?
ANTWOORD (van de Minister van Financiën)
Voor de toepassing van artikel 7, § 1, 2°, a en c van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) betekent het begrip gebruikt voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid dat de huurder het gehuurde onroerend goed geheel of gedeeltelijk gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid en dat het bedrag van de huurprijs of huurlasten ergens geheel of gedeeltelijk is vermeld of geboekt (als beroepskost, als kosten eigen aan de werkgever, als uitgaven van een openbare overheid, van een vzw, enz.).
Bijgevolg wordt aangenomen dat een natuurlijk persoon het onroerend goed voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid gebruikt:
- ofwel, wanneer hij op grond van de artikelen 49 en 52, 1°, WIB 92 aanspraak maakt op de aftrek van het geheel of een gedeelte van de huurprijs of huurlasten als werkelijke beroepskosten;
- ofwel, wanneer hij van zijn werkgever terugbetalingen ontvangt van kosten die eigen zijn aan deze laatste en die geheel of gedeeltelijk de huurprijs en huurlasten betreffende het beroepsmatig gebruik van het onroerend goed dekken, welke op hun beurt bij de werkgever als beroepskosten of uitgaven worden geboekt.
De forfaitaire kantoorvergoeding, zoals bedoeld in de circulaires 2020/C/100 en 2021/C/20, dekt alle kosten die courant moeten worden gemaakt om de beroepsactiviteit op een normale manier thuis te kunnen uitoefenen. Hoewel in deze kosten ook de kosten voor het gebruik van een kantoorruimte bij de werknemer thuis begrepen zijn, zoals de huur, mag voor de toepassing van artikel 7, § 1, 2°, a en c, WIB 92 worden aangenomen dat de toekenning van die vergoeding op zich niet tot gevolg heeft dat de verhuurder zal belast worden op basis van de werkelijke huurprijs en huurvoordelen.
Wanneer de werknemer-huurder echter aanspraak maakt op de aftrek van het geheel of een gedeelte van de huurprijs of huurlasten of de werkgever de huur of huurlasten wel als een eigen kost van de werkgever terugbetaalt, dan heeft dit gevolgen voor de verhuurder. Het belastbaar onroerend inkomen zal in dat geval bij toepassing van artikel 7, § 1, 2°, c, WIB 92 op basis van het totale bedrag van de werkelijke huurprijs en huurvoordelen worden vastgesteld, met een minimum van het geïndexeerde kadastraal inkomen, verhoogd met 40 %.
Enkel ingeval de huurprijs en huurvoordelen in een geregistreerde huurovereenkomst afzonderlijk zijn vastgesteld voor het gedeelte dat voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid en het gedeelte dat voor andere doeleinden wordt gebruikt, worden de inkomsten van ieder gedeelte afzonderlijk bepaald.
Wanneer de beroepskosten van de werknemer-huurder bij de berekening van de belasting forfaitair overeenkomstig artikel 51, WIB 92 worden vastgesteld en de werknemer- huurder van zijn werkgever geen voormelde terugbetaling van de huurprijs of huurlasten heeft ontvangen, dient de verhuurder het kadastraal inkomen bij de code 1106 of 2106 van de aangifte in de personenbelasting te vermelden.