Parlementaire vraag nr. 482 van mevrouw Barbara Pas van 17.07.2015
Parlementaire vraag nr. 482 van mevrouw Barbara Pas dd. 17.07.2015
Kamer, Vragen en Antwoorden, 2015-2016, QRVA 54/52 dd. 30.11.2015, blz. 286
De verschillende fiscale behandeling van leden van districtcolleges en schepencolleges
VRAAG (van mevrouw Pas)
Leden van districtscolleges ontvangen net zoals burgemeesters, schepenen en OCMW-voorzitters een wedde. Toch vallen ze onder een andere fiscale behandeling. Voor leden van districtscolleges bestaat er immers geen specifiek kostenforfait. Hun keuze voor het fiscaal in rekening brengen van de beroepskosten is dus beperkt tot het wettelijke forfait of de werkelijke beroepskosten. Bovendien blijkt uit verschillende uitspraken van de belastingdiensten dat leden van districtscolleges niet de mogelijkheid hebben om te kiezen voor een verschillend kostenaftreksysteem naargelang het gaat om hun inkomen als mandataris en dat als werknemer. Dus ofwel bewijzen ze voor elk van beide de werkelijke kosten (met de hierboven aangegeven beperkingen), ofwel passen ze het wettelijke forfait toe op de som van beide inkomens. Dit is dus duidelijk een minder gunstig systeem dan voor de burgemeesters, schepenen en OCMW-voorzitters.
1. Kan u motiveren waarom voor een vergelijkbare job en mandaat een andere fiscale regeling geldt?
2. a) Heeft u reeds maatregelen genomen om deze verschillende fiscale behandeling weg te werken?
b) Zo ja, welke?
c) Zo neen, waarom niet?
ANTWOORD (van de Minister van Financiën)
Ik heb de eer het geachte lid te verwijzen naar het antwoord dat destijds werd gegeven door mijn voorganger op de parlementaire vraag nr. 2, gesteld op 29 juli 2003 door de heer Alfons Borginon (Vragen en Antwoorden, Kamer, 2003, nr. 3, p. 325). Dat antwoord is gestoeld op de vaststelling dat de wedde van de voorzitters en de leden van het bureau van de districtsraden destijds varieerde van minimum 10 % tot maximum 50 % van de wedde van respectievelijk de burgemeester en de schepen van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district (koninklijk besluit van 24 november 2000 tot bepaling van de wedde van de voorzitters en de leden van het bureau van de districtsraden). Het was dan ook niet opportuun voormeld bijzonder kostenforfait voor burgemeesters en schepenen toe te passen op de bezoldigingen van de voorzitters en van de leden van het bureau van de districtsraden. Bovendien zou, indien op bovenvermeld kostenforfait eventueel hetzelfde percentage zou worden toegepast als dat in aanmerking genomen voor de toekenning van de wedde, dit in het merendeel van de gevallen nadeliger zijn dan de toepassing van het wettelijk forfait voorzien in artikel 51, WIB 92. Voornoemd koninklijk besluit van 24 november 2000 is in principe nog steeds van toepassing in het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest. Wat het Vlaamse Gewest betreft, bedraagt de wedde van de voorzitter en van de leden van een districtscollege sedert 1 juli 2009 in principe 50 % van de wedde die aan de burgemeester, respectievelijk schepen van een gemeente, waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district, wordt toegekend en dit overeenkomstig de bepalingen van het Besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 houdende de bezoldigingsregeling van de lokale en provinciale mandataris. De gemeenteraad kan evenwel gemotiveerd afwijken van dat percentage zonder hierbij de minimale grens van 10 % en de maximale grens van 50 % te overschrijden. Ten slotte wil ik nog opmerken dat de betrokken voorzitters en leden van de districtscolleges uiteraard steeds kunnen opteren voor de aftrek van hun werkelijke beroepskosten op voorwaarde deze te rechtvaardigen overeenkomstig artikel 49, WIB 92.