Commentaar van art. 2, WIB 92

I. WETTEKST

2/0

II. TOEPASSINGSGEBIED VAN DE DEFINITIES

2/1-3

III. VENNOOTSCHAPPEN

A. Begrip Vennootschap

2/4-5

B. Binnenlandse vennootschappen

2/6-7

C. Buitenlandse vennootschappen

2/8-9

D. Financieringsvennootschappen

2/10-11

E. Thesaurievennootschappen

2/11.1-11.2

F. Beleggingsvennootschappen

2/11.3- 11.4

IV. KINDEREN

A. Algemeen

2/12

B. Afstammelingen

2/13

C. Kinderen die de belastingplichtige volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft

2/14-17

V. VASTRENTENDE EFFECTEN

A. Begrip vastrentende effecten

2/18

B. Effecten waarvan de inkomsten niet worden gekapitaliseerd

2/19-31

C. Effecten waarvan de inkomsten worden gekapitaliseerd

2/32

D. Effecten met disconto

2/33

E. Contracten met betrekking tot kapitalisatieverrichtingen

2/33.1-33.3

VI. GESTORT KAPITAAL

2/34

VII. GEREVALORISEERDE WAARDE

A. Begrip

2/35

B. Gerevaloriseerde waarde van de goederen die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt

2/36-39

C. Gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal

2/40-48

VIII. IMMATERIELE, MATERIELE EN FINANCIELE VASTE ACTIVA, OPRICHTINGSKOSTEN, VOORRADEN EN BESTELLINGEN IN UITVOERING

A. Algemeen

2/49

B. Immateriële, materiële en financiële vaste activa

2/50-63

C. Oprichtingskosten

2/64-66

D. Voorraden en bestellingen in uitvoering

2/67

I. WETTEKST

Nummer 2/0

§ 1. Voor de toepassing van dit Wetboek, van de bijzondere wetsbepalingen op het stuk van de inkomstenbelastingen en van de tot uitvoering ervan genomen besluiten gelden de hierna in dit artikel opgenomen definities.

§ 2. 1° Vennootschap : enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting of instelling die, regelmatig is opgericht, rechtspersoonlijkheid bezit en een onderneming exploiteert of zich bezighoudt met verrichtingen van winstgevende aard.

Lichamen met rechtspersoonlijkheid die naar Belgisch recht zijn opgericht en voor de toepassing van de inkomstenbelastingen worden geacht geen rechtspersoonlijkheid te bezitten, worden niet als vennootschappen aangemerkt.

2° Binnenlandse vennootschappen : vennootschappen die in België hun maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer hebben en niet van de vennootschapsbelasting zijn uitgesloten.

3° [Van toepassing op de vanaf 01.01.1997 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten.] Buitenlandse vennootschap : enigerlei vennootschap die in België geen maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer heeft.

4° [Van toepassing op de vanaf 01.01.1997 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten.] Financieringsvennootschap : enigerlei vennootschap die zich uitsluitend of hoofdzakelijk bezighoudt met dienstverrichtingen van financiële aard ten voordele van vennootschappen die met de dienstverrichtende vennootschap noch rechtstreeks noch onrechtstreeks een groep vormen.

5° [Van toepassing op de vanaf 01.01.1997 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten.] Thesaurievennootschap : enigerlei vennootschap waarvan de werkzaamheid uitsluitend of hoofdzakelijk bestaat in het verrichten van geldbeleggingen.

6° [Van toepassing op de vanaf 01.01.1997 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten.] Beleggingsvennootschap : enigerlei vennootschap die het gemeenschappelijk beleggen van kapitaal tot doel heeft.

§ 3. Kinderen : afstammelingen van de belastingplichtige en van zijn echtgenoot, alsmede de kinderen die hij volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft.

§ 4. Vastrentende effecten : obligaties, kasbons en andere soortgelijke effecten, met inbegrip van effecten waarvan de inkomsten worden gekapitaliseerd of van effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van inkomsten en zijn uitgegeven met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van het effect gekapitaliseerde interest.

Als vastrentende effecten worden eveneens aangemerkt, de contracten met betrekking tot kapitalisatieverrichtingen waarbij als tegenprestatie voor éénmalige of periodieke stortingen, verbintenissen worden aangegaan los van onzekere gebeurtenissen uit het menselijk leven, en waarvan de duur en het bedrag vervat zijn in de bedingen van het contract [Art. 2, § 4, tweede lid, WIB 92, is van toepassing op de met ingang van 07.04.1995 onderschreven contracten.].

§ 5. Gestort kapitaal : het werkelijk gestorte maatschappelijk kapitaal zoals het geldt ter zake van de vennootschapsbelasting.

§ 6. Gerevaloriseerde waarde : de waarde van de goederen die worden gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid en van het gestorte kapitaal, na herwaardering van de aanschaffings- of beleggingswaarde van die goederen of van het kapitaal met toepassing van de hierna vermelde coëfficiënten volgens het jaar waarin, naar het geval, in die goederen is belegd of het kapitaal is gestort, verminderd of terugbetaald :

Jaren

Toepasselijke coëfficiënten

1918 en vorige

16,33

1919

11,49

1920

6,15

1921

6,30

1922

6,43

1923

4,37

1924

3,89

1925

4,02

1926

2,72

1927 tot 1934 inbegrepen

2,35

1935

1,86

1936 tot 1943 inbegrepen

1,70

1944 tot 1948 inbegrepen

1,14

1949

1,10

1950 en volgende

1, -

§ 7. De uitdrukkingen "immateriële, materiële of financiële vaste activa", "oprichtingskosten" en "voorraden en bestellingen in uitvoering" hebben de betekenis die daaraan wordt toegekend door de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen.

II. TOEPASSINGSGEBIED VAN DE DEFINITIES

Nummer 2/1

De definities zoals ze zijn geformuleerd in de §§ 2 tot 7 van art. 2, WIB 92 gelden voor de toepassing van het WIB 92, van de bijzondere wetsbepalingen inzake inkomstenbelastingen en van de besluiten getroffen ter uitvoering ofwel van het WIB 92, ofwel van de voormelde wetsbepalingen.

Nummer 2/2

De in art. 2, WIB 92, gedefinieerde begrippen moeten derhalve worden uitgelegd in de zin die door de definitie eraan wordt gegeven, althans wanneer die begrippen worden aangetroffen in :

1. welk artikel ook van het WIB 92, ongeacht de materie (belasting, voorheffing, zetting, invordering enz.) waarop het betrekking heeft;

2. fiscale maatregelen die in bijzondere wetsbepalingen, buiten het WIB 92, zijn opgenomen;

3. enigerlei artikel van het KB/WIB 92;

4. koninklijke en ministriële besluiten die getroffen zijn ter uitvoering van de in 1° tot 3° vermelde bepalingen.

Het vorige lid geldt uiteraard ook voor alle onderrichtingen en commentaren die door de administratie der directe belastingen worden uitgevaardigd.

Nummer 2/3

Aan de bedoelde begrippen moet bijgevolg, ongeacht de fiscale bepaling waarin ze voorkomen, steeds dezelfde betekenis worden gegeven.

Zo geldt het begrip "kind" zowel inzake PB (cf. art. 136, 1°, WIB 92) als inzake OV (cf. art. 257, 3°, WIB 92), beginsel dat reeds uitdrukkelijk was opgenomen in art. 6, § 7, Hervormingswet 7.12.1988.

III. VENNOOTSCHAPPEN

A. BEGRIP VENNOOTSCHAP

Nummer 2/4

Onder "vennootschap" wordt verstaan, enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting of instelling die :

a) regelmatig is opgericht;

b) rechtspersoonlijkheid bezit;

c) een onderneming exploiteert of zich bezighoudt met verrichtingen van winstgevende aard (art. 2, § 2, 1°, 1e lid, WIB 92).

Voor een nadere uitleg omtrent de in a, b en c bedoelde begrippen wordt verwezen naar 179/6 tot 20.

Nummer 2/5

Lichamen met rechtspersoonlijkheid die naar Belgisch recht zijn opgericht, maar die voor de toepassing van de inkomstenbelastingen geacht worden geen rechtspersoonlijkheid te bezitten, worden daarentegen niet als vennootschappen aangemerkt (art. 2, § 2, 1°, tweede lid, WIB 92).

Bedoeld zijn de in art. 29, § 2, WIB 92, vermelde rechtspersonen die voor de toepassing van de inkomstenbelastingen geacht worden geen rechtspersoonlijkheid te bezitten, met name :

a) de onregelmatig opgerichte handelsvennootschappen;

b) de landbouwvennootschappen die niet geldig voor de fiscale rechtspersoonlijkheid hebben gekozen, d.w.z. die niet voor de heffing van de Ven.B hebben gekozen;

c) de Europese economische samenwerkingsverbanden;

d) de economische samenwerkingsverbanden;

e) sommige verenigingen van mede-eigenaars.

Voor nadere uitleg omtrent de in a) tot e) vermelde rechtspersonen wordt verwezen naar de commentaar op art. 29, WIB 92.

B. BINNENLANDSE VENNOOTSCHAPPEN

Nummer 2/6

Onder "binnenlandse vennootschappen" wordt verstaan de (in België en in het buitenland opgerichte) vennootschappen :

a) die in België hun maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer hebben, d.w.z. die in België hun "fiscale woonplaats" hebben;

b) en die niet van de Ven.B zijn uitgesloten (art. 2, § 2, 2°, WIB 92) .

De notie "fiscale woonplaats in België" wordt besproken in 179/21 tot 27.

Nummer 2/7

Zijn dus in beginsel bedoeld :

1° de vennootschappen opgericht in één van de in het Wetboek van Koophandel bepaalde rechtsvormen die :

a) bijgevolg rechtspersoonlijkheid bezitten;

b) hun maatschappelijke zetel in België hebben;

c) en in de regel worden geacht een onderneming te exploiteren of zich met verrichtingen van winstgevende aard bezig te houden;

2° de verenigingen, inrichtingen, instellingen die naar Belgisch publiek recht (b.v. openbare inrichtingen of instellingen) of privaat recht (b.v. de VZW) op een andere wijze dan in één van de in het Wetboek van Koophandel bepaalde vormen zijn opgericht en die :

a) wettelijk rechtspersoonlijkheid zijn toegekend;

b) hun zetel van bestuur of beheer in België hebben;

c) een onderneming exploiteren of zich bezighouden met verrichtingen van winstgevende aard;

3° de naar buitenlands recht opgerichte vennootschappen, verenigingen, inrichtingen of instellingen die tegelijk :

a) rechtspersoonlijkheid bezitten (krachtens het privaat of publiek recht van het land waar ze regelmatig zijn opgericht);

b) in België hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer hebben;

c) een onderneming exploiteren of zich met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden.

De in 1° tot 3° hierboven vermelde vennootschappen, verenigingen, inrichtingen of instellingen worden evenwel niet als "binnenlandse vennootschappen" aangemerkt wanneer zij uitdrukkelijk uit de Ven.B zijn gesloten. Deze uitsluiting is inzonderheid het gevolg van de toepassing van de art. 180 tot 182, WIB 92 (zie commentaar op die artikelen).

C. BUITENLANDSE VENNOOTSCHAPPEN

Nummer 2/8

Onder "buitenlandse vennootschap" wordt verstaan, enigerlei vennootschap die in België geen maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer heeft (art. 2, § 2, 3°, WIB 92).

Nummer 2/9

Meer bepaald worden bedoeld, de vennootschappen, verenigingen, inrichtingen of instellingen die :

a) rechtspersoonlijkheid bezitten krachtens het privaat of publiek recht van het land waar ze zijn opgericht;

b) hun maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer niet in België hebben, d.w.z. hun "fiscale woonplaats" niet in België hebben;

c) een onderneming exploiteren of zich bezighouden met verrichtingen van winstgevende aard.

Dergelijke "buitenlandse vennootschappen" worden aan de BNI/ven. onderworpen. Voor nadere uitleg hieromtrent wordt derhalve verwezen naar de commentaar op art. 227, 2°, WIB 92.

D. FINANCIERINGSVENNOOTSCHAPPEN

Nummer 2/10

Onder "financieringsvennootschap" wordt verstaan, enigerlei vennootschap die zich uitsluitend of hoofdzakelijk bezighoudt met dienstverrichtingen van financiële aard ten voordele van vennootschappen die met de dienstverrichtende vennootschap noch rechtstreeks noch onrechtstreeks een groep vormen (art. 2, § 2, 4°, WIB 92).

Dienaangaande wordt opgemerkt dat de bewoordingen "uitsluitend of hoofdzakelijk" betrekking hebben op de aard van de dienstverrichtingen, met name dienstverrichtingen van financiële aard en niet op de vennootschappen ten voordele van wie die dienstverrichtingen gebeuren.

Nummer 2/11

In het Verslag aan de Koning bij het KB van 20.12.1996 (V 2484, Bull. 769) wordt verduidelijkt dat:

- met dienstverrichtingen van financiële aard inzonderheid worden bedoeld, het toestaan van leningen en het waarnemen van het financieel beheer of thesauriebeheer;

- onder het begrip "groep" verstaan wordt het geheel van verbonden vennootschappen die, ten gevolge van de rechtstreekse of onrechtstreekse deelnemingen van een of meer van hen in een of meer andere vennootschappen, onder een en dezelfde leiding staan. Een vennootschap wordt geacht met een andere vennootschap een groep te vormen wanneer die andere rechtstreeks of onrechtstreeks ten minste 20 % van het kapitaal van de eerstgenoemde vennootschap bezit of ten minste 20 % van de stemrechten verbonden aan de door die eerstgenoemde vennootschap uitgegeven aandelen.

E. THESAURIEVENNOOTSCHAPPEN

Nummer 2/11.1

Onder "thesaurievennootschap" wordt verstaan, enigerlei vennootschap waarvan de werkzaamheid uitsluitend of hoofdzakelijk bestaat in het verrichten van geldbeleggingen (art. 2, § 2, 5°, WIB 92).

Het begrip "geldbeleggingen" heeft de betekenis die daaraan wordt toegekend door de W/boekh. (zie voormeld Verslag). Terzake kan in hoofdzaak (naast eigen aandelen in portefeuille) worden verwezen naar de Bijlage bij het KB/jaarrekening, Hoofdstuk III, Deel 1, Rubriek VIII.B. "Overige beleggingen" van het actief.

Nummer 2/11.2

Worden niet als thesaurievennootschappen aangemerkt de vennootschappen die, uitsluitend voor vennootschappen die met de thesaurievennootschap een groep vormen (in de zin zoals omschreven t.a.v. financieringsvennootschappen - zie 2/11, tweede gedachtestreep), de centralisatie verrichten van de financiële debet- en creditrekeningen (cash-pooling)(zie voormeld Verslag).

F. BELEGGINGSVENNOOTSCHAPPEN

Nummer 2/11.3

Onder "beleggingsvennootschap" wordt verstaan, enigerlei vennootschap die het gemeenschappelijk beleggen van kapitaal tot doel heeft (art. 2, § 2, 6°, WIB 92).

Nummer 2/11.4

Als beleggingsvennootschappen kunnen onder meer worden aangemerkt de vennootschappen naar Belgisch of buitenlands recht die uitsluitend of hoofdzakelijk het gemeenschappelijk beleggen van meestal roerende waarden, deviezen en geldmiddelen tot doel hebben.

Inzonderheid worden bedoeld de Beleggingsvennootschap met veranderlijk kapitaal (de zogenaamde "BEVEK"), de Beleggingsvennootschap met vast kapitaal (de zogenaamde "BEVAK") [Met inbegrip van de "VastgoedBEVAK" (zie art. 2, 1°, KB 10.04.1995 met betrekking tot vastgoedbevaks - V 2395, Bull. 751) en de "PRIVAK" (zie art. 2, 5°, KB 18.04.1997 met betrekking tot de instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven - V 2512, Bull. 774).] en de vennootschap voor belegging in schuldvorderingen (de zogenaamde "VBS") (zie de art. 114, 118 en 119quinquies, W 4.12.1990 op de financiële transacties en de financiële markten - V 2071, Bull. 702 en V 2196, Bull. 721).

Het feit dat de vennootschap haar financieringsmiddelen heeft aangetrokken zonder daarbij een openbaar beroep op het spaarwezen te doen, vormt geen beletsel om als een beleggingsvennootschap in de zin van art. 2, § 2, 6°, WIB 92, te kunnen worden aangemerkt.

IV. KINDEREN

A. ALGEMEEN

Nummer 2/12

Volgens art. 2, § 3, WIB 92 wordt onder "kinderen" verstaan :

- de afstammelingen van de belastingplichtige en die van zijn echtgenoot;

- de kinderen die de belastingplichtige volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft.

B. AFSTAMMELINGEN

Nummer 2/13

Bedoeld zijn : kinderen of geadopteerde kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen van de alleenstaande belastingplichtige, van beide echtgenoten of van één van hen.

C. KINDEREN DIE DE BELASTINGPLICHTIGE VOLLEDIG OF HOOFDZAKELIJK TEN LASTE HEEFT

1. Algemeen

Nummer 2/14

Het betreft b.v. kinderen van wie de ouders uit de ouderlijke macht zijn ontzet, andere kinderen dan eigen kinderen, zelfs indien zij niet ouderloos zijn. Zo zijn ook bedoeld, kinderen die met overheidshulp bij gezinnen worden geplaatst (zie 2/17).

2. Volledig ten laste hebben

Nummer 2/15

Opdat zou kunnen worden beschouwd dat een kind "volledig" ten laste van een belastingplichtige valt, is vereist :

1° dat dit kind ten laste is genomen voordat het meerderjarig werd; dit vloeit, mutatis mutandis, voort uit het arrest Cass., 6.5.1958, Budo (Bull. 343, blz. 294), waarin is bepaald dat de in art. 25, § 7, SWIB, voorkomende uitdrukking "opgenomen weeskinderen" doelt op kinderen die hun vader en moeder of één van hen verloren hebben en die vóór hun meerderjarigheid opgenomen zijn als weeskind, d.w.z. ten laste genomen zijn wegens die hoedanigheid, zelfs door personen die met hen geen bloed- of aanverwantschap hebben;

2° dat die last op 1 januari van het aj. op duurzame wijze werd aanvaard;

3° dat het kind gedurende het belastbare tijdperk geen eigen bestaansmiddelen heeft gehad;

4° dat de belastingplichtige gedurende hetzelfde tijdperk, geen enkele geldelijke hulp ten voordele van het kind heeft ontvangen.

Door de woorden "kind ten laste genomen vóór zijn meerderjarigheid" (zie 1° hierboven) moet, in algemene zin, worden verstaan het kind dat de belastingplichtige ten laste heeft genomen vóór de leeftijd van 18 jaar, bepaald in art. 488, BW.

Als zodanig mogen echter ook worden aangemerkt, de kinderen die, ofschoon zij door de belastingplichtige zijn opgenomen nadat zij de bovenbedoelde leeftijd hebben bereikt, in de staat van verlengde minderjarigheid zijn geplaatst waarvan sprake is in art. 487bis, BW (PV nr 51, 19.12.1974, Volksv. Plasman, Bull. 527, blz. 345).

3. Hoofdzakelijk ten laste hebben

Nummer 2/16

De belastingplichtige kan niet staande houden dat hij een kind gedurende een bepaald belastbaar tijdperk hoofdzakelijk ten laste heeft gehad, tenzij aan de voorwaarden van 2/15, 1° en 2°, is voldaan en hij aantoont dat de eigen bestaansmiddelen van het kind en/of de geldelijke hulp die hij ten voordele van dit laatste heeft ontvangen, niet meer bedragen dan de helft van de onderhoudskosten van het bewuste kind voor hetzelfde tijdperk.

Er bestaat evenwel geen enkele wettelijke of administratieve regel om de onderhoudskosten van een kind te bepalen.

Bijgevolg behoort het in de eerste plaats aan de taxatieambtenaar zich over het bedrag van de opgeworpen kosten uit te spreken aan de hand van de feitelijke en juridische gegevens die in zijn bezit zijn (PV nr 313, 24.7.1986, Volksv. Anselme, Bull. 660, blz. 852).

4. Met overheidshulp in gezinnen geplaatste kinderen

Nummer 2/17

Het betreft hier inzonderheid de kinderen die door een beslissing van de jeugdrechter, het jeugdbeschermingscomité of het OCMW, in het kader van de jeugdbescherming bij gezinnen worden geplaatst.

V. VASTRENTENDE EFFECTEN

A. BEGRIP VASTRENTENDE EFFECTEN

Nummer 2/18

Art. 2, § 4, WIB 92, bepaalt dat onder vastrentende effecten wordt verstaan :

- obligaties, kasbons en andere soortgelijke effecten, waarvan de inkomsten niet worden gekapitaliseerd;

- effecten waarvan de inkomsten worden gekapitaliseerd en effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van inkomsten en die zijn uitgegeven met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van het effect gekapitaliseerde interest, inzonderheid de zogenaamde kapitalisatie- en zerobons;

- de contracten met betrekking tot kapitalisatieverrichtingen waarbij als tegenprestatie voor éénmalige of periodieke stortingen, verbintenissen worden aangegaan los van onzekere gebeurtenissen uit het menselijk leven, en waarvan de duur en het bedrag vervat zijn in de bedingen van het contract.

B. EFFECTEN WAARVAN DE INKOMSTEN NIET WORDEN GEKAPITALISEERD

1. Effecten uitgegeven door de privé-sector

a) Obligaties

Nummer 2/19

"Obligaties" zijn effecten die door Belgische of buitenlandse kapitaalvennootschappen zijn uitgegeven ter vertegenwoordiging van leningen. De besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid mogen, krachtens art. 131, SWHV, slechts obligaties op naam uitgeven.

De obligatie is aan toonder, op naam of gedematerialiseerd. De gedematerialiseerde obligatie wordt vertegenwoordigd door een boeking op rekening, op naam van de eigenaar of de bezitter, bij een door de Koning erkende rekeninghouder.

Elk effect verleent aan de obligatiehouder (bezitter van de obligatie) gelijke rechten, voor eenzelfde nominaal bedrag. Benevens de gewone rechten verbonden aan zijn hoedanigheid van schuldeiser, bezit de obligatiehouder sommige bijzondere rechten die de gewone schuldeisers niet hebben.

Nummer 2/20

Wat Belgische kapitaalvennootschappen betreft, zijn alle effecten bedoeld - op naam, aan order, aan toonder of gedematerialiseerd - ter vertegenwoordiging van een lening, die de aard hebben van obligaties in de zin van de art. 88 en volgende, SWHV (d.w.z. die aan hun houder de bovenvermelde rechten verlenen) en dit ongeacht hun benaming : gewone obligaties, bevoorrechte obligaties (waarvan de terugbetaling door bepaalde activa van de vennootschap gewaarborgd is), in aandelen converteerbare obligaties, obligaties met premie, winstdelende obligaties (boven een vaste interest geven die obligaties recht op een "tantième" of veranderlijke interest, bepaald volgens de winst of andere bestanddelen), hypothecaire obligaties (effecten ter vertegenwoordiging van een obligatielening gewaarborgd door een hypothecaire inschrijving).

Nummer 2/21

Het voorgaande geldt mutatis mutandis voor effecten ter vertegenwoordiging van leningen die zijn uitgegeven door vennootschappen naar buitenlands recht en door Belgische vennootschappen waarvan de rechtsvorm met een kapitaalvennootschap kan worden gelijkgesteld.

b) Kasbons

Nummer 2/22

Het gaat zowel om Belgische als om buitenlandse kasbons uitgegeven door een financiële instelling.

c) Andere soortgelijke effecten

Vastgoedcertificaten

Nummer 2/23

Onder vastgoedcertificaten wordt verstaan, de rechten van vordering op de inkomsten, op de opbrengsten en op de realisatiewaarde van één of meer bij de uitgifte van de certificaten bepaalde onroerende goederen (art. 106, tweede lid, W 4.12.1990 op de financiële transacties en de financiële markten - BS 22.12.1990, V 2071, Bull. 702).

Rechten van deelneming in beleggingsfondsen

Nummer 2/24

Deze beleggingsfondsen worden beheerst door de voormelde W 4.12.1990.

Onder beleggingsfonds wordt verstaan, het onverdeeld vermogen dat een beheersvennootschap beheert voor rekening van de deelnemers van wie de rechten zijn vertegenwoordigd door op naam of aan toonder gestelde rechten van deelneming.

Een beleggingsfonds wordt als Belgisch beschouwd wanneer de statutaire zetel van de beheersvennootschap zich in België bevindt. Deze moet haar centraal bestuur in België vestigen.

Nummer 2/25

Volgende categorieën kunnen onderscheiden worden :

a) beleggingsfondsen met een veranderlijk aantal rechten van deelneming of zogenaamde "open"fondsen;

b) beleggingsfondsen met een vast aantal rechten van deelneming of zogenaamde "besloten" fondsen;

c) fondsen voor belegging in schuldvorderingen.

Nummer 2/26

De Commissie voor het Bank- en Financiewezen publiceert elk jaar een lijst van alle bij haar ingeschreven beleggingsinstellingen, waaronder de hierboven bedoelde beleggingsfondsen (ook de buitenlandse worden op die lijst opgenomen) en de gemeenschappelijke beleggingsfondsen beheerst door de door art. 156, W 4.12.1990 opgeheven W 27.3.1957 betreffende de gemeenschappelijke beleggingsfondsen.

Depositobewijzen en thesauriebewijzen

Nummer 2/27

De benamingen thesauriebewijzen (uitgegeven door ondernemingen andere dan kredietinstellingen en door de Belgische Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de gemeenten, door de buitenlandse Staten en hun territoriale publiekrechtelijke lichamen alsook door de internationale publiekrechtelijke instellingen) en depositobewijzen (uitgegeven door kredietinstellingen) worden toegekend aan in België, overeenkomstig de W 22.7.1991 betreffende de thesauriebewijzen en de depositobewijzen, uitgegeven effecten.

Nummer 2/28

Ze belichamen een schuldvordering en worden gecreëerd voor een bepaalde duur. Ze hebben de vorm van effecten aan toonder, aan order of op naam, of van gedematerialiseerde effecten die uitsluitend op rekening zijn geboekt.

2. Overheidsfondsen

Nummer 2/29

Overheidsfondsen zijn bewijzen van leningen, van annuïteiten of renten, op naam of aan toonder, zomede alle andere soortgelijke effecten d.w.z., in feite alle effecten tot vestiging van leningen (van schuldvorderingen wegens geldleningen), ongeacht hun vorm (op naam of aan toonder), de duur (op korte, middellange of lange termijn) en de benaming (obligaties, schatkistcertificaten, kasbons, schatkistbons, thesauriebewijzen, schuldbewijzen, lineaire obligaties, staatsbons, enz.).

a) Belgische overheidsfondsen

Nummer 2/30

Beoogd worden de effecten die zijn uitgegeven door :

1° de Staat;

2° de Gemeenschappen;

3° de Gewesten;

4° de provincies;

5° de Brusselse agglomeratie;

6° de federaties van gemeenten en de gemeenten;

7° de andere overheidsinstellingen;

8° voormalig Belgisch Kongo.

In het algemeen mogen als Belgische overheidsfondsen worden beschouwd :

1° de effecten die vermeld zijn in de nrs 1 tot 5 van de prijscourant die overeenkomstig de KB 16.12.1926 en 31.3.1936 wordt opgesteld door de Administratie van de BTW, registratie en domeinen om de waarde van de openbare effecten, aandelen en schuldbrieven vast te stellen, d.w.z. de leningen uitgegeven of gewaarborgd door de Staat (rubriek 1), de leningen van het Gemeentekrediet van België (rubriek 2), de leningen van de NMBS (behalve die waarvan de interest en de aflossing ten laste vallen van de Staat of door hem gewaarborgd worden) (rubriek 3), de leningen van provincies (rubriek 4) en de leningen van steden en gemeenten (rubriek 5);

2° de in die prijscourant niet vermelde effecten die zijn uitgegeven door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de kerkfabrieken, de polders en wateringen, de overheidsinstellingen die onderworpen zijn aan de bepalingen van de W 16.3.1954 (BS 24.3.1954) betreffende controle op sommige instellingen van openbaar nut, enz.

b) Buitenlandse overheidsfondsen

Nummer 2/31

Beoogd zijn de effecten die zijn uitgegeven door buitenlandse staten of hun politieke onderverdelingen, internationale of supranationale organisaties of instellingen naar publiek recht waarvan België lid is (EU, IBRD enz.).

C. EFFECTEN WAARVAN DE INKOMSTEN WORDEN GEKAPITALISEERD

Nummer 2/32

Terzake betreft het de door effecten belichaamde leningen waarvan de inkomsten worden gekapitaliseerd.

Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen :

- de eigenlijke kapitalisatiebons (verplichte kapitalisatie);

- bons met kapitaliseerbare interesten (facultatieve kapitalisatie).

D. EFFECTEN MET DISCONTO

Nummer 2/33

Onder "effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van inkomsten en zijn uitgegeven met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van het effect gekapitaliseerde interest" worden inzonderheid de zerobons of nulcoupon-obligaties bedoeld, m.a.w. de zonder interest uitgegeven effecten die voor een bepaald bedrag worden verkregen en na een zekere periode voor een vooraf vastgesteld hoger bedrag door de emittent worden teruggenomen (zie ook de bepaling die gegeven is in het antwoord op PV nr 226, 16.7.1982, Volksv. Van Grembergen, Bull. 621, blz. 2489).

E. CONTRACTEN MET BETREKKING TOT KAPITALISATIEVERRICHTINGEN

Nummer 2/33.1

Worden eveneens als vastrentende effecten aangemerkt, de met ingang van 7.4.1995 onderschreven contracten met betrekking tot kapitalisatieverrichtingen waarbij als tegenprestatie voor éénmalige of periodieke stortingen, verbintenissen worden aangegaan los van onzekere gebeurtenissen uit het menselijk leven, en waarvan de duur en het bedrag vervat zijn in de bedingen van het contract (cf. art. 2 en 9, W 20.3.1996 houdende fiscale bepalingen inzake roerende inkomsten - BS 7.5.1996, V 2450, Bull. 762).

Nummer 2/33.2

Bedoeld worden de verzekeringscontracten met betrekking tot kapitalisatieverrichtingen, met name de verzekeringsproducten van de tak 26, alsmede de buitenlandse producten van dezelfde aard. Als de verzekeraar te maken heeft met een contract waarin een kapitalisatieverrichting bedongen wordt, neemt hij geen risico in functie van de levensduur van de belegger op zich; hij beperkt er zich toe het rendement van het kapitaal waarvoor bij hem werd ingetekend tot de vervaldag van het contract te kapitaliseren.

Nummer 2/33.3

De verzekeringsproducten waarop kapitalisatie wordt toegepast worden uit fiscaal oogpunt behandeld zoals de kasbons waarvan de opbrengst tot de eindvervaldag gekapitaliseerd wordt. De in 2/33.1 vermelde definitie brengt met zich dat de inkomsten van die kapitalisatieverrichtingen als interest worden aangemerkt.

VI. GESTORT KAPITAAL

Nummer 2/34

Art. 2, § 5, WIB 92, bepaalt dat onder "gestort kapitaal" het werkelijk gestorte maatschappelijk kapitaal zoals het geldt inzake Ven.B wordt verstaan.

Voor nadere bijzonderheden omtrent het begrip "gestort kapitaal" wordt verwezen naar de commentaar op art. 184, WIB 92.

VII. GEREVALORISEERDE WAARDE

A. BEGRIP

Nummer 2/35

Art. 2, § 6, WIB 92, bepaalt dat onder "gerevaloriseerde waarde" wordt verstaan de waarde :

- van enerzijds de goederen die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt;

- en van anderzijds, het gestorte kapitaal,

na herwaardering van :

- ofwel de aanschaffings- of beleggingswaarde van die goederen;

- ofwel van dat kapitaal,

met toepassing van de hierna vermelde coëfficiënten (verder "revalorisatiecofficiënten" genoemd) volgens het jaar waarin, naar gelang van het geval :

- in die goederen is belegd;

- of dat kapitaal is gestort, verminderd of terugbetaald.

Die revalorisatiecoëfficiënten bedragen :

Jaren

Toepasselijke coëfficiënten

1918 en vorige

16,33

1919

11,49

1920

6,15

1921

6,30

1922

6,43

1923

4,37

1924

3,89

1925

4,02

1926

2,72

1927 tot 1934 inbegrepen

2,35

1935

1,86

1936 tot 1943 inbegrepen

1,70

1944 tot 1948 inbegrepen

1,14

1949

1,10

1950 en volgende

1, -

B. GEREVALORISEERDE WAARDE VAN DE GOEDEREN DIE VOOR HET UITOEFENEN VAN DE BEROEPSWERKZAAMHEID WORDEN GEBRUIKT

1. Algemeen

Nummer 2/36

Onder "gerevaloriseerde waarde van de goederen die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt" wordt verstaan de waarde van die goederen na herwaardering van de aanschaffings- of beleggingswaarde van die goederen met toepassing van de in 2/35 vermelde revalorisatiecoëfficiënt volgens het jaar waarin in die goederen is belegd.

Overeenkomstig art. 44, § 1, 2°, WIB 92, moet voor het bepalen van het monetaire gedeelte van vrijwillig verwezenlijkte en gedwongen meerwaarden op immateriële, materiële of financiële vaste activa, zomede op andere portefeuillewaarden, rekening worden gehouden met de "gerevaloriseerde waarde van de vervreemde activa".

Voor nadere uitleg hieromtrent wordt verwezen naar 44/24 tot 83.

2. Berekening van de gerevaloriseerde waarde

Nummer 2/37

De "gerevaloriseerde waarde van de goederen die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt" wordt bekomen door de aanschaffings- of beleggingswaarde, d.i. de voor de aankoop of opstelling van het vervreemde of verdwenen actiefbestanddeel bestede som te vermenigvuldigen met de in art. 2, § 6, WIB 92 bepaalde revalorisatiecoëfficiënt, gelet op het jaar vanaf hetwelk het bestanddeel voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid is gebruikt.

Daar de in art. 2, § 6, WIB 92 bepaalde revalorisatiecoëfficiënt vanaf het jaar 1950 gelijk is aan 1, heeft de voormelde herwaardering slechts belang voor activa die vóór 1950 zijn verworven of tot stand gebracht.

3. Voorbeelden

Voorbeeld 1

Nummer 2/38

De aanschaffingswaarde van portefeuillewaarden die in 1926 zijn aangekocht bedraagt 1.000.000 F.

De gerevaloriseerde waarde ervan bedraagt :

1.000.000 F x 2,72 (revalorisatiecoëfficiënt voor het jaar 1926) = 2.720.000 F.

Voorbeeld 2

Nummer 2/39

De aanschaffingswaarde van een gebouw dat in 1949 is aangekocht bedraagt 600.000 F.

De gerevaloriseerde waarde ervan bedraagt : 600.000 F x 1,10 (revalorisatiecoëfficiënt voor het jaar 1949) = 660.000 F

C. GEREVALORISEERDE WAARDE VAN HET GESTORTE KAPITAAL

1. Algemeen

Nummer 2/40

Onder "gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal" wordt verstaan de waarde van het gestorte kapitaal na herwaardering van dat kapitaal met toepassing van de in 2/35 vermelde revalorisatiecoëfficiënt volgens het jaar waarin dat kapitaal is gestort, verminderd of terugbetaald.

2. Berekening van de gerevaloriseerde waarde

Nummer 2/41

De "gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal" wordt bekomen door de waarde van het gestorte kapitaal te vermenigvuldigen met de in art. 2, § 6, WIB 92, bepaalde revalorisatiecoëfficiënt, gelet op het jaar waarin dat kapitaal is gestort, verminderd of terugbetaald.

Daar de in art. 2, § 6, WIB 92 bepaalde revalorisatiecoëfficiënt vanaf het jaar 1950 gelijk is aan 1, heeft de voormelde revalorisatie van het gestorte kapitaal slechts belang voor het gestorte kapitaal dat vóór 1950 is gestort, verminderd of terugbetaald.

Nummer 2/42

Bijgevolg moeten niet alleen het beginkapitaal en de kapitaalverhogingen, maar ook de kapitaalverminderingen en terugbetalingen worden gerevaloriseerd.

Wat de voor 1919 opgerichte vennootschappen betreft, slaat de revalorisatie in feite op :

a) het gestorte kapitaal dat op 31.12.1918 nog terug te betalen bleef (rekening houdend met de verhogingen en verminderingen welke tot op deze laatste datum hebben plaatsgehad);

b) de verhogingen, verminderingen en terugbetalingen sedert 1.1.1919.

Nummer 2/43

De wet voorziet niet in de revalorisatie van het maatschappelijk vermogen, m.a.w. van het vennootschappelijk bezit, maar wel van het abstracte cijfer dat het gestorte kapitaal vertegenwoordigt (Cass. 24.5.1955, NV in vereffening "Le Central Electrique du Nord", Bull. 320, blz. 57; 12.11.1957, Graindorge, Pas. 1958, I, 254).

Nummer 2/44

De inbreng van een beroepswerkzaamheid mag niet worden gerevaloriseerd (Cass. 25.1.1937, Verhoeven, Bull. 118, blz. 146); de werkzaamheid van een vennoot is in wezen persoonlijk en vormt nooit een bestanddeel van het gestorte kapitaal.

Nummer 2/45

De op het gestorte kapitaal toepasselijke revalorisatiecoëfficiënten van art. 2, § 6, WIB 92, zijn afhankelijk van de datum van werkelijke storting van het maatschappelijk kapitaal en niet van de datum waarop de verschillende actiefbestanddelen zijn verworven; die coëfficiënten zijn niet op gezegde bestanddelen, maar uitsluitend op het kapitaal van toepassing (Brussel, 5.12.1950, Potters, Richard).

3. Voorbeelden

Voorbeeld 1

Nummer 2/46

Het in 1921 gestorte kapitaal van een NV bedraagt 1.000.000 F, en is steeds ongewijzigd gebleven.

De gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal bedraagt : 1.000.000 x 6,3 = 6.300.000 F.

Voorbeeld 2

Nummer 2/47

Het gestorte kapitaal van een kapitaalvennootschap (NV) bedraagt 8.000.000 F en heeft de volgende wijzigingen ondergaan :

- storting vóór 1919 : 10.000.000 F

- vermindering in 1922 : - 1.000.000 F

- vermindering in 1924 : - 1.000.000 F

8.000.000 F

Het wordt als volgt gerevaloriseerd :

Aanvankelijk kapitaal :

10.000.000 x 16,33 : 163.300.000 F

Af te trekken :

1922: 1.000.000 x 6,43 = 6.430.000 F

1924 : 1.000.000 x 3,89 = 3.890.000 F

10.320.000 F

Gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal : 152.980.000 F

Voorbeeld 3

Nummer 2/48

Een kapitaalvennootschap (NV) werd in 1910 opgericht met een kapitaal van 3.000.000 F.

In 1934 bedraagt het 6.000.000 F, na de volgende wijzigingen te hebben ondergaan :

- storting in 1910 : 3.000.000 F

- verhoogd en bijgestort in 1919 : 2.000.000 F

- vermindering tot 4.000.000 F door terugbetaling van een

gelijk bedrag op alle aandelen in 1921 : - 1.000.000 F

- verhoogd en bijgestort in 1923 : 3.000.000 F

- idem in 1928 : 3.000.000 F

- vermindering tot 6.000.000 F in 1934 : - 4.000.000 F

6.000.000 F

Het gestorte kapitaal bedraagt 6.000.000 F, maar voor de toepassing van art. 2, § 6, WIB 92, dient evenwel rekening te worden gehouden met de verschillende verhogingen en verminderingen.

Kapitaal gestort in 1910 : 3.000.000 F x 16,33 = 48.990.000 F

Kapitaal gestort in 1919 : 2.000.000 F x 11,49 = 22.980.000 F

Totaal : 5.000.000 F 71.970.000 F

Kapitaal terugbetaald

in 1921 : - 1.000.000 F x 6,30 = - 6.300.000 F

Verschil : 4.000.000 F 65.670.000 F

Kapitaal gestort in 1923 : 3.000.000 F x 4,37 = 13.110.000 F

Kapitaal gestort in 1928 : 3.000.000 F x 2,35 = 7.050.000 F

Over te dragen : 10.000.000 F 85.830.000 F

Kapitaal terugbetaald in 1934 : - 4.000.000 F x 2,35 = - 9.400.000 F

Overblijvend kapitaal : 6.000.000 F

Revalorisatie van het gestorte kapitaal : 76.430.000 F

VIII. IMMATERIELE, MATERIELE OF FINANCIELE VASTE ACTIVA, OPRICHTINGSKOSTEN, VOORRADEN EN BESTELLINGEN IN UITVOERING

A. ALGEMEEN

Nummer 2/49

Art. 2, § 7, WIB 92, bepaalt dat de uitdrukkingen "immateriële, materiële of financiële vaste activa", "oprichtingskosten" en "voorraden en bestellingen in uitvoering" de betekenis hebben die daaraan wordt toegekend door de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen.

De begrippen "immateriële vaste activa", "materiële vaste activa", "financiële vaste activa", "oprichtingskosten" en "voorraden en bestellingen in uitvoering" moeten derhalve worden begrepen in de zin van het KB 8.10.1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen (KB/jaarrekening).

B. IMMATERIELE, MATERIELE OF FINANCIELE VASTE ACTIVA

1. Immateriële vaste activa

Nummer 2/50

De "Immateriële vaste activa" (KB/jaarrekening, Bijlage, Hfdst. III, Deel 1, Rubriek II van het actief) worden gevormd door :

a) de kosten van onderzoek en ontwikkeling;

b) de concessies, octrooien, licenties, know-how, merken en andere gelijkaardige rechten;

c) de goodwill;

d) de vooruitbetalingen op immateriële vaste activa.

Nummer 2/51

Onder "kosten van onderzoek en ontwikkeling" moet worden verstaan de kosten van onderzoek, vervaardiging en ontwikkeling van prototypes en van produkten, uitvindingen en know-how, die nuttig zijn voor de ontwikkeling van de toekomstige activiteiten van de onderneming.

Nummer 2/52

Onder "concessies, octrooien, licenties, know-how, merken en andere gelijkaardige rechten" moet worden verstaan enerzijds de octrooien, licenties, know-how, merken en andere gelijkaardige rechten waarvan de onderneming eigenares is, anderzijds de rechten tot exploitatie van onroerende goederen, octrooien, licenties, merken en andere gelijkaardige rechten die eigendom zijn van derden, evenals de aanschaffingswaarde van het recht van de onderneming om van derden dienstverleningen van know-how te verkrijgen, wanneer die rechten door de onderneming onder bezwarende titel werden verworven.

Nummer 2/53

Onder "goodwill" dient de prijs te worden verstaan betaald voor de verwerving van een onderneming of van een bedrijfsafdeling voor zover die hoger is dan de nettowaarde van de actief- minus passiefbestanddelen van de verworven onderneming of afdeling.

2. Materiële vaste activa

Nummer 2/54

De rubriek "Materiële vaste activa" wordt gevormd door (KB/jaarrekening, Bijlage, Hfdst. I, Afd. 1):

a) terreinen en gebouwen;

b) installaties, machines en uitrusting;

c) meubilair en rollend materieel;

d) leasing en soortgelijke rechten;

e) overige materiële vaste activa;

f) activa in aanbouw en vooruitbetalingen.

Nummer 2/55

In de rubriek "Terreinen en gebouwen" worden opgenomen de bebouwde en onbebouwde terreinen, de constructies daarop evenals de inrichting daarvan, waarvan de onderneming eigenares is en die duurzaam voor de bedrijfsuitoefening worden aangewend. Onder die rubriek worden eveneens opgenomen, de andere zakelijke rechten die de onderneming bezit op een onroerend goed dat zij bestemd heeft om duurzaam voor de bedrijfsuitoefening te worden gebruikt wanneer de vergoedingen bij aanvang van het contract werden vooruitbetaald (KB/jaarrekening, Bijlage, Hfdst. III, Deel 1, Rubriek III.A. van het actief).

Nummer 2/56

Onder de post "Leasing en soortgelijke rechten" worden opgenomen :

1° de gebruiksrechten op lange termijn op bebouwde onroerende goederen waarover de onderneming beschikt op grond van erfpacht, opstal, leasing of soortgelijke overeenkomsten, wanneer de contractueel te storten termijnen, naast de rente en de kosten van de verrichting, ook de integrale wedersamenstelling dekken van het kapitaal dat de gever in het gebouw heeft geïnvesteerd;

2° de gebruiksrechten op roerende goederen waarover de onderneming beschikt op grond van leasing of soortgelijke overeenkomsten, wanneer de contractueel te storten termijnen, verhoogd met het bedrag dat moet worden betaald bij optielichting indien de nemer een koopoptie bezit, naast de rente en de kosten van de verrichting ook de integrale wedersamenstelling dekken van het kapitaal dat de gever in het goed heeft geïnvesteerd. Het bedrag dat moet worden betaald om een koopoptie te lichten komt evenwel enkel in aanmerking als het ten hoogste vijftien procent vertegenwoordigt van het kapitaal dat de gever in het goed heeft geïnvesteerd.

Met een prijs voor het lichten van de in het 2° bedoelde koopoptie, binnen de voormelde beperking van vijftien procent, wordt de kapitaalfractie gelijkgesteld van de contractueel bedongen vergoeding in geval van gebruik van een mogelijkheid om de verrichting te verlengen.

Met een in het 1° en 2° bedoelde termijn wordt het bedrag gelijkgesteld, voor zover bepaald:

a) dat de nemer verschuldigd is voor de verwerving van de zakelijke rechten die de gever bezit op het betrokken onroerend of roerend goed wanneer de nemer er zich bij het afsluiten van de verrichting, eventueel ingevolge een verkoopoptie, toe verbonden heeft deze rechten te verwerven;

b) dat de gever van een derde moet ontvangen voor de overdracht van de zakelijke rechten die hij bezit op het betrokken onroerend of roerend goed wanneer deze derde er zich bij het afsluiten van de verrichting, eventueel ingevolge een verkoopoptie, toe verbonden heeft deze rechten te verwerven (KB/jaarrekening, Bijlage, Hfdst. III, Deel 1, Rubriek III.D. van het actief).

Nummer 2/57

In de rubriek "Overige materiële vaste activa" worden de onroerende goederen opgenomen die worden aangehouden als onroerende reserve, de woongebouwen, de buiten gebruik of buiten de exploitatie gestelde materiële vaste activa, evenals de roerende en onroerende goederen die in erfpacht, opstal, huur, handelshuur of landpacht werden gegeven, behalve wanneer de uit deze contracten voortvloeiende vorderingen moeten worden geboekt onder de vorderingen op meer of op ten hoogste één jaar. De onroerende goederen die zijn aangekocht of gebouwd met het oog op herverkoop worden niet in deze rubriek opgenomen, maar afzonderlijk onder de voorraden vermeld.

De kosten voor inrichting van gehuurde gebouwen worden eveneens in deze rubriek vermeld, voor zover ze niet ten laste werden genomen van de resultatenrekening van het lopende boekjaar (KB/jaarrekening, Bijlage, Hfdst. III, Deel 1, Rubriek III.E. van het actief).

3. Financiële vaste activa

Nummer 2/58

De rubriek "Financiële vaste activa" wordt gevormd door (KB/jaarrekening, Bijlage, Hfdst. I, Afd. 1):

A. Verbonden ondernemingen

1. Deelnemingen

2. Vorderingen

B. Ondernemingen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat

1. Deelnemingen

2. Vorderingen

C. Andere financiële vaste activa

1. Aandelen

2. Vorderingen en borgtochten in contanten.

Nummer 2/59

In hfdst. III, Deel 1 van de bijlage bij het voormelde KB/jaarrekening wordt inz. een nadere omschrijving gegeven van de begrippen "verbonden ondernemingen" en "andere ondernemingen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat" (rubrieken IV.A. en IV.B. van het actief).

Onder "met een onderneming verbonden onderneming" wordt verstaan:

a) de ondernemingen die zij controleert;

b) de ondernemingen die haar controleren;

c) de ondernemingen waarmee de onderneming een consortium vormt;

d) de andere ondernemingen die, bij weten van haar bestuursorgaan, worden gecontroleerd door de sub a, b en c bedoelde ondernemingen.

Bovendien wordt verstaan :

- onder controle over een onderneming : de bevoegdheid in rechte of in feite om een beslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van haar bestuurders of zaakvoerders of op de oriëntatie van haar beleid;

- onder dochteronderneming : de onderneming ten opzichte waarvan deze controlebevoegdheid bestaat;

- onder gezamenlijke controle : de controle die een beperkt aantal vennoten samen uitoefenen, wanneer zij zijn overeengekomen dat beslissingen omtrent de oriëntatie van het beleid van de betrokken onderneming niet zonder hun gemeenschappelijke instemming kunnen worden genomen;

- onder gemeenschappelijke dochteronderneming : de onderneming ten opzichte waarvan deze gezamenlijke controle bestaat.

De controle is in rechte en onweerlegbaar vermoed :

1° wanneer zij voortvloeit uit het bezit van de meerderheid van de stemrechten verbonden aan het totaal van de aandelen van de betrokken onderneming;

2° wanneer een vennoot het recht heeft de meerderheid van de bestuurders of zaakvoerders te benoemen of te ontslaan;

3° wanneer een vennoot krachtens de statuten van de betrokken onderneming of krachtens met die onderneming gesloten overeenkomsten over de controlebevoegdheid beschikt;

4° wanneer op grond van een overeenkomst met andere vennoten van de betrokken onderneming, een vennoot beschikt over de meerderheid van de stemrechten verbonden aan het totaal van de aandelen van die onderneming;

5° in geval van gezamenlijke controle.

De controle is in feite wanneer zij voortvloeit uit andere factoren dan hiervoren bedoeld.

Een vennoot van een onderneming wordt, behoudens bewijs van het tegendeel, vermoed over een controle in feite te beschikken op deze onderneming, wanneer hij op de voorlaatste en laatste algemene vergadering van deze onderneming, stemrechten heeft uitgeoefend die de meerderheid vertegenwoordigen van de stemrechten verbonden aan de op deze algemene vergaderingen vertegenwoordigde aandelen.

Om de controlebevoegdheid vast te stellen :

1° wordt de onrechtstreekse controlebevoegdheid via een dochteronderneming bij de rechtstreekse controlebevoegdheid geteld;

2° wordt de controlebevoegdheid van een persoon die optreedt krachtens een overeenkomst van lastgeving, commissie, portage, naamlening, fiducie of een overeenkomst met een gelijkwaardige uitwerking, voor rekening van een andere persoon, geacht uitsluitend in bezit te zijn van laatstgenoemde.

Om de controlebevoegdheid vast te stellen wordt geen rekening gehouden met een schorsing van stemrechten noch met de stemrechtbeperkingen bedoeld in de SWHV of in wettelijke of statutaire beperkingen met een gelijkaardige uitwerking.

Voor de toepassing van het vierde lid, 1° en 4° moeten de stemrechten verbonden aan het totaal van de aandelen van een dochteronderneming worden verminderd met de stemrechten verbonden aan de aandelen van deze dochteronderneming, gehouden door laatstgenoemde zelf of door haar dochterondernemingen. Dezelfde regel is van toepassing in het in het zesde lid bedoelde geval wat de aandelen betreft die op de laatste twee algemene vergaderingen zijn vertegenwoordigd.

Er is sprake van een consortium wanneer een onderneming naar Belgisch recht als bedoeld in art. 1, eerste lid, 2° of 3°, W/boekh. en één of meer andere ondernemingen naar Belgisch recht als bedoeld in voormeld art. 1, eerste lid, 2° of 3° of één of meer in een gelijkaardige vorm opgerichte ondernemingen naar buitenlands recht die geen dochterondernemingen zijn van elkaar, noch dochterondernemingen zijn van één en dezelfde handelsvennootschap of vennootschap met handelsvorm naar Belgisch of buitenlands recht, onder centrale leiding staan.

Ondernemingen worden onweerlegbaar vermoed onder centrale leiding te staan :

1° wanneer de centrale leiding over deze ondernemingen voortvloeit uit tussen deze ondernemingen gesloten overeenkomsten of uit statutaire bepalingen, of

2° wanneer hun bestuursorganen in meerderheid bestaan uit dezelfde personen.

Behoudens tegenbewijs worden ondernemingen vermoed onder centrale leiding te staan wanneer hun aandelen in meerderheid worden gehouden door dezelfde natuurlijke of rechtspersonen; de bepalingen van het zevende tot negende lid hierboven zijn van toepassing.

Het voorgaande lid is niet van toepassing op de aandelen gehouden door overheden.

Onder "andere ondernemingen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat" worden de ondernemingen bedoeld welke geen verbonden ondernemingen zijn :

1° waarin de onderneming rechtstreeks dan wel haar dochters een deelneming aanhouden;

2° die, bij weten van het beleidsorgaan van de onderneming, rechtstreeks of waarvan de dochters een deelneming in het kapitaal van de onderneming aanhouden;

3° die, bij weten van het beleidsorgaan van de onderneming, dochters zijn van de ondernemingen bedoeld in 2°.

Nummer 2/60

Als "deelnemingen" worden beschouwd de maatschappelijke rechten in andere ondernemingen die ertoe strekken door het scheppen van een duurzame en specifieke band met die andere ondernemingen, de onderneming in staat te stellen een invloed uit te oefenen op de oriëntatie van het beleid van deze ondernemingen (KB/jaarrekening, Bijlage, Hfdst. III, Deel 1, Rubrieken IV.A.1. en IV.B.1. van het actief).

Behoudens bewijs van het tegendeel wordt vermoed een "deelneming" te zijn :

1° het bezit van maatschappelijke rechten die één tiende vertegenwoordigen van het kapitaal, van het maatschappelijk fonds of van een categorie aandelen van een onderneming;

2° het bezit van maatschappelijke rechten die een quotum van minder dan tien procent vertegenwoordigen :

a) wanneer ze, samen met de maatschappelijke rechten die in dezelfde onderneming worden aangehouden door de dochters van de onderneming, één tiende bereiken van het kapitaal, van het maatschappelijk fonds of van een categorie aandelen van die onderneming;

b) wanneer de daden van beschikking over deze aandelen of de uitoefening van de daaraan verbonden rechten onderworpen zijn aan overeenkomsten of aan éénzijdige verbintenissen die de onderneming heeft aangegaan.

Nummer 2/61

In de rubrieken "Vorderingen op verbonden ondernemingen" en "Vorderingen op ondernemingen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat" worden de vorderingen geboekt op verbonden ondernemingen of op ondernemingen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat, ongeacht de contractuele looptijd, de oorsprong of de vorm ervan, wanneer die vorderingen tot doel hebben de activiteit van deze ondernemingen duurzaam te steunen (KB/jaarrekening, Bijlage, Hfdst. III, Deel 1, Rubrieken IV.A.2. en IV.B.2. van het actief).

Nummer 2/62

De post "Aandelen" onder de "andere financiële vaste activa" omvat de maatschappelijke rechten in andere ondernemingen die geen deelneming vormen en die ertoe strekken door het scheppen van een duurzame en specifieke band met die ondernemingen de eigen bedrijfsuitoefening te bevorderen (KB/jaarrekening, Bijlage, Hfdst. III, Deel 1, Rubriek IV.C.1. van het actief).

Nummer 2/63

In de post "IV.C.2. Vorderingen en borgtochten in contanten" worden opgenomen :

a) de vorderingen, al dan niet belichaamd in effecten, bestemd voor een duurzame ondersteuning van de bedrijfsuitoefening van andere ondernemingen dan die bedoeld onder de posten IV.A. en IV.B.

b) de borgtochten in contanten gestort als doorlopende waarborg, onder meer aan openbare besturen of nutsbedrijven.

C. OPRICHTINGSKOSTEN

Nummer 2/64

De rubriek "Oprichtingskosten" bevat, voor zover zij niet op een andere wijze ten laste van de resultatenrekening van het lopende boekjaar worden gebracht, de kosten verbonden met de oprichting, de verdere ontwikkeling of de herstructurering van de onderneming, in het bijzonder de kosten van oprichting of kapitaalverhoging, de kosten bij uitgifte van leningen en de herstructureringskosten (zie KB/jaarrekening, Bijlage, Hfdst. III, Deel 1, Rubriek I. van het actief).

Blijkens art. 24, KB/jaarrekening heeft de onderneming evenwel de keuze tussen twee mogelijkheden :

- de bedoelde kosten op het actief boeken,

- of ze rechtstreeks ten laste nemen gedurende het boekjaar waarin die kosten gedaan zijn.

Nummer 2/65

De aandacht wordt er op gevestigd dat het disagio van leningen die zijn aangegaan vanaf 31.12.1991 niet langer in de rubriek "Oprichtingskosten" mag worden geboekt.

Het disagio van leningen die zijn aangegaan vóór 31.12.1991, dat op die datum in de post "Oprichtingskosten" stond, blijft in die post geboekt tot het volledig is afgeschreven (art. 48bis, § 7, tweede lid, KB/jaarrekening).

Nummer 2/66

Kosten die worden gemaakt in het kader van een herstructurering worden alleen dan onder de activa opgenomen, wanneer het gaat om welbepaalde kosten die verband houden met een ingrijpende wijziging in de structuur of de organisatie van de onderneming en die kosten ertoe strekken een gunstige en duurzame invloed te hebben op de rendabiliteit van de onderneming.

De herstructureringskosten die het karakter hebben van bedrijfskosten of van uitzonderlijke kosten worden geactiveerd door ze op zichtbare wijze in mindering te brengen van het totale bedrag respectievelijk van de bedrijfskosten en van de uitzonderlijke kosten (art. 24, tweede lid, KB/jaarrekening).

D. VOORRADEN EN BESTELLINGEN IN UITVOERING

Nummer 2/67

De rubriek "Voorraden en bestellingen in uitvoering" omvat (KB/jaarrekening, Bijlage, Hfdst. I, Afd. I, Rubriek VI. van het actief) :

A. Voorraden

1. Grond- en hulpstoffen

2. Goederen in bewerking

3. Gereed produkt

4. Handelsgoederen

5. Onroerende goederen bestemd voor verkoop

6. Vooruitbetalingen

B. Bestellingen in uitvoering

In het KB/jaarrekening, Bijlage, Hfdst. III, Deel 1, Rubriek VI. van het actief worden bepaalde van de voormelde posten nader gespecificeerd.

Onder de post "VI.A.1. Grond- en hulpstoffen" worden de toeleveringen van grond- en hulpstoffen opgenomen.

De post "VI.A.4. Handelsgoederen" omvat de goederen ingekocht om zonder bewerking of na een lichte bewerking te worden verkocht.

Onder de post "VI.B. Bestellingen in uitvoering" worden opgenomen:

a) het onderhanden werk dat voor rekening van een derde op bestelling wordt uitgevoerd en waarvoor nog geen oplevering is geschied;

b) de goederen in bewerking die voor rekening van een derde op bestelling worden gemaakt en die nog niet werden geleverd, tenzij het gaat om seriewerk;

c) dienstprestaties die voor rekening van een derde op bestelling worden uitgevoerd en die nog niet werden geleverd, tenzij het gaat om een standaardtype van dienstprestaties.