Artikel 265, WIB 92
Art. 265, tweede lid, 3°, eerste streepje, tweede streepje, a, tweede streepje, b, 2, is van toepassing vanaf 01.01.2022 (art. 51 en 60, 12de lid, W 21.01.2022 - B.S. 28.01.2022; Numac: 2022040046)
Evenmin is roerende voorheffing verschuldigd op inkomsten die zijn verleend of toegekend:
1° aan de Staat uit hoofde van financiële beheersverrichtingen verwezenlijkt in het algemeen belang van de Schatkist of voortvloeiend uit de vorming van onmiddellijk beschikbare gelden om het hoofd te bieden aan de kastekorten, wegens de onmogelijkheid toegang te krijgen tot de geldmarkt door middel van dagelijkse uitgiften van schatkistcertificaten.
2° aan de vennootschappen bedoeld in artikel 261, eerste lid, 3°, met betrekking tot de activa die behoren tot de beleggingsfondsen waarvan zij het beheer verzorgen.
3° op de inkomsten bedoeld in artikel 19bis wanneer die worden betaald of toegekend aan belastingplichtigen andere dan diegenen onderworpen aan de personenbelasting;
4° door een gemeenschappelijk beleggingsfonds aan zijn deelnemers in de mate dat deze inkomsten voortkomen uit inkomsten als bedoeld in de artikelen 18, 19 en 19bis, en voor zover de beheersvennootschap van instellingen voor collectieve beleggingen voldaan heeft aan de verplichting van artikel 321bis.
De roerende voorheffing is evenmin verschuldigd:
1° op de in artikel 90, eerste lid, 11°, bedoelde inkomsten van buitenlandse oorsprong waarvan de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige onderworpen aan de belasting op de niet-inwoners overeenkomstig artikel 233;
2° op de interesten van leningen van buitenlandse financiële instrumenten of op de inkomsten bedoeld in artikel 90, eerste lid, 11°, die zijn betaald in uitvoering van een lening met betrekking tot die financiële instrumenten, gesloten en integraal vereffend door middel van een in artikel 261, derde lid, bedoeld erkend gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten.
3° op de interesten:
- die worden verleend of toegekend door een verzekeringsonderneming aan een lokaal bestuur in het kader van artikel 5, §§ 1, 2 en 5, van de wet van 24 oktober 2011 tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen, en onderworpen aan de rechtspersonenbelasting;
- en die worden voortgebracht door kapitalen die zijn bestemd voor toekomstige pensioenuitkeringen, voorzover:
a) in hoofde van de verzekeringsonderneming, het voorwerp van de afgesloten overeenkomst louter bestaat uit het inzamelen, het centraliseren, het kapitaliseren en het verdelen van de fondsen die uitsluitend bestemd zijn voor de dekking van toekomstige lasten inzake wettelijke pensioenen als bedoeld in de artikelen 16 en 20 van de genoemde wet van 24 oktober 2011;
b) de kapitalen die door het voornoemd lokaal bestuur zijn geïnvesteerd, bestemd zijn om de lasten te dekken met betrekking tot de wettelijke pensioenen door middel van een storting vanwege de verzekeringsonderneming:
1. ofwel rechtstreeks aan de gewezen werknemers van het betrokken lokaal bestuur of aan hun rechthebbenden;
2. ofwel onrechtstreeks door tussenkomst van het voornoemd lokaal bestuur aan een instelling voor sociale zekerheid belast met de betaling van de voormelde wettelijke pensioenen;
c) de sommen die aan de gepensioneerden of hun rechthebbenden worden gestort, beroepsinkomsten zijn als bedoeld in artikel 23, § 1, 5°;
d) op het tijdstip van de toekenning of de betaalbaarstelling van de interesten, de verzekeringsonderneming in het bezit wordt gesteld van een attest uitgereikt door het lokaal bestuur dat bevestigt dat aan de hierboven vermelde voorwaarden is voldaan, en dat ter beschikking van de administratie wordt gehouden.