Parlementaire vraag nr. 9 van mevrouw Veerle Wouters van 13.12.2011

Vragen en Antwoorden, Kamer 2011-2012, nr. 49 van 17.01.2012, blz. 24

Personenbelasting

Berekening van de belasting

Belastingvrije som

Vermindering voor kinderlast

Feitelijk gescheiden ouder met kinderen

VRAAG

Als fiscale optimalisatie wordt voorgesteld dat feitelijke samenwonenden, afzonderlijke belastingplichtigen, de gemeenschappelijke kinderen ten laste onder elkaar kunnen verdelen in de veronderstelling dat natuurlijk aan alle andere voorwaarden wordt voldaan. In geval van twee kinderen levert dat elke ouder de verhoging van de belastingvrije som op voor een "alleenstaande" met een kind ten laste. De administratie houdt voor dat in geval van afzonderlijke belastingplichtigen de niet-gemeenschappelijke kinderen van de ene ouder slechts ten laste zijn van de andere partner indien hij die volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft (artikel 136/54.2 Com.IB92).

1. Volgt uit artikel 140, eerste lid, WIB 1992 dat eerst dient te worden nagegaan of een niet-gemeenschappelijk of gemeenschappelijk kind voldoet aan de voorwaarden van artikel 136 WIB 1992 ten aanzien van respectievelijk één of beide partners ?

2. Dienen vervolgens de betrokkenen zelf via de aangifte kenbaar te maken wie van hen wordt geacht aan het hoofd van het gezin te staan (administratieve circulaire nr. Ci.RH.331/517.844 (AOIF 26/2002) van 20 november 2002) door de niet-gemeenschappelijke of gemeenschappelijke kinderen bij hem als ten laste aan te duiden ?

3. Volgt uit artikel 140, eerste lid, WIB 1992 dat feitelijke samenwonenden kunnen voorhouden dat zij elk in feite aan het hoofd van het gezin staan en als dusdanig elk één of meerdere gemeenschappelijke kinderen ten laste kunnen nemen, zolang hetzelfde kind niet door beide ten laste wordt genomen ?

4. Of, volgt uit artikel 140, eerste lid, WIB 1992 dat ingeval van feitelijke samenwonenden dat er slechts één partner in feite aan het hoofd van het gezin kan staan waarvan alle gemeenschappelijke kinderen ten laste zijn ?

5. Om welke redenen houdt de administratie voor dat een niet-gemeenschappelijk kind van één van de partners slechts ten laste is van de andere partner, feitelijk gezinshoofd, indien hij het kind volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft ?

6. a) Indien niet voldaan wordt aan deze laatste voorwaarde en de niet-gemeenschappelijke kinderen bij beide partners ten laste zijn, volgt uit die toewijzing dat er wordt geacht in feite twee gezinshoofden aan het hoofd van dat gezin te staan ?

b) Is dergelijke toewijzing verenigbaar met artikel 140, eerste lid, WIB 1992 dat de kinderen slechts ten laste beschouwt van de belastingplichtige (enkelvoud) die in feite aan het hoofd van het gezin staat ?

ANTWOORD

De door het geachte lid gestelde vragen hebben klaarblijkelijk betrekking op de tenlasteneming door twee feitelijk samenwonenden van, enerzijds, hun gemeenschappelijke kinderen, en, anderzijds, de niet gemeenschappelijke kinderen, zoals de kinderen uit vorige relaties. Dienaangaande kan ik het volgende meedelen. Om uit te maken wie van beide partners die kinderen fiscaal ten laste kan nemen, moet in de eerste plaats worden nagegaan in hoofde van welke van beide partners aan de in artikel 136 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) gestelde voorwaarden is voldaan. Daartoe moet voor elk van hen inzonderheid worden nagegaan welke kinderen worden aangemerkt als zijn of haar kinderen in de zin van de artikelen 136, 1°, en 2, § 1, 4°, WIB 92. Voor elk van beide partners is aan die voorwaarde voldaan wat zijn of haar (niet gemeenschappelijke) eigen kinderen betreft, enerzijds, en wat hun gemeenschappelijke kinderen betreft, anderzijds. Wat de (niet gemeenschappelijke) kinderen van de partner van de belastingplichtige betreft, kan in hoofde van de belastingplichtige slechts aan die voorwaarde zijn voldaan als hij of zij die kinderen volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft in de zin van artikel 2, § 1, 4°, WIB 92. De kinderen die slechts bij één van beide partners als zijn of haar kinderen in de zin van de artikelen 136, 1°, en 2, § 1, 4°, WIB 92 kunnen worden aangemerkt, kunnen alleen door die partner ten laste worden genomen (voor zover ook de andere voorwaarden ter zake zijn vervuld). De kinderen die bij beide partners als hun kinderen in de zin van de artikelen 136, 1°, en 2, § 1, 4°, WIB 92 kunnen worden aangemerkt (dit wil zeggen hun gemeenschappelijke kinderen, enerzijds, en de (niet gemeenschappelijke) kinderen van de ene partner die de andere partner volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft, anderzijds), moeten overeenkomstig artikel 140, eerste lid, WIB 92 worden beschouwd als ten laste van de partner die in feite aan het hoofd staat van het gezin (voor zover ook de andere voorwaarden ter zake zijn vervuld). Wat de in het vorige lid bedoelde kinderen betreft, mogen de partners bij het invullen van hun aangifte onder elkaar uitmaken wie van beiden die kinderen ten laste neemt en derhalve moet worden geacht aan het hoofd van het gezin te staan, met dien verstande dat overeenkomstig artikel 140, eerste lid, WIB 92 slechts één van beiden aan het hoofd van het gezin kan staan. Er kan dan ook niet worden aanvaard dat feitelijk samenwonenden de tenlasteneming van hun gemeenschappelijke kinderen en/of de kinderen van de ene partner die de andere partner volledig of gedeeltelijk ten laste heeft in de zin van artikel 2, § 1, 4°, WIB 92, onder elkaar verdelen om aldus allebei aanspraak te kunnen maken op de in artikel 133, eerste lid, 1°, WIB 92 bedoelde toeslag op de belastingvrije som voor belastingplichtigen met kinderlast die alleen worden belast.