Parlementaire vraag nr. 683 van de heer de Clippele van 13.09.1993
VRAAG 93/683
Vraag nr. 683 van de heer de Clippele dd. 13.09.1993
Bull. nr. 735, pag. 363
Vennootschapsbelasting - Belastingtarief - Verlaagd tarief - Deelnemingen
In artikel 215 van het WIB 92 wordt het tarief van de vennootschapsbelasting vastgesteld. In het derde lid worden de vennootschappen opgesomd die geen aanspraak kunnen maken op verlaagde belastingtarieven. Onder 1° zijn dat met name vennootschappen die deelnemingen bezitten waarvan de beleggingswaarde meer bedraagt dan 50 % van hun kapitaal (enzovoort).
Klopt het dat de BEVEK's en gemeenschappelijke beleggingsfondsen waarin een vennootschap haar kasgeld geheel of gedeeltelijk belegt, voor de toepassing van die bepaling geenszins onder het begrip "deelnemingen" vallen .
ANTWOORD
Onder "deelnemingen" in de zin van artikel 215, derde lid, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92), moet worden verstaan de aandelen.
Dienaangaande moet geen enkel onderscheid worden gemaakt tussen de effecten die op boekhoudkundig vlak zijn in te delen bij de "Financiële vaste activa" en die die voorkomen onder de "Geldbeleggingen".
In tegenstelling met wat het geacht lid meent te veronderstellen moet dan ook, om te bepalen of de in artikel 215, derde lid, 1°, WIB 92, voorziene grens van 50 % is overschreden, rekening worden gehouden met de aandelen van beleggingsvennootschappen.
Anderzijds heeft het hof van beroep te Bergen in een arrest van 20 oktober 1989 beslist dat de aandelen die deel uitmaken van gemeenschappelijke beleggingsfondsen in aanmerking moeten worden genomen voor de toepassing van artikel 113, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, zoals het bestond voor de opheffing door artikel 1, C, 2°, van de wet van 23 oktober 1991 tot omzetting in het Belgische recht van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling van moedermaatschappijen en dochterondernemingen. Daaruit volgt dat het gedeelte van de oorspronkelijke aanschaffingsprijs van het recht van deelneming, dat aandelen vertegenwoordigt op de datum van afsluiting van het boekjaar van de vennootschap die dat recht van deelneming bezit, in aanmerking moet worden genomen om de voormelde grens te berekenen.
Vraag nr. 683 van de heer de Clippele dd. 13.09.1993
Bull. nr. 735, pag. 363
Vennootschapsbelasting - Belastingtarief - Verlaagd tarief - Deelnemingen
In artikel 215 van het WIB 92 wordt het tarief van de vennootschapsbelasting vastgesteld. In het derde lid worden de vennootschappen opgesomd die geen aanspraak kunnen maken op verlaagde belastingtarieven. Onder 1° zijn dat met name vennootschappen die deelnemingen bezitten waarvan de beleggingswaarde meer bedraagt dan 50 % van hun kapitaal (enzovoort).
Klopt het dat de BEVEK's en gemeenschappelijke beleggingsfondsen waarin een vennootschap haar kasgeld geheel of gedeeltelijk belegt, voor de toepassing van die bepaling geenszins onder het begrip "deelnemingen" vallen .
ANTWOORD
Onder "deelnemingen" in de zin van artikel 215, derde lid, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92), moet worden verstaan de aandelen.
Dienaangaande moet geen enkel onderscheid worden gemaakt tussen de effecten die op boekhoudkundig vlak zijn in te delen bij de "Financiële vaste activa" en die die voorkomen onder de "Geldbeleggingen".
In tegenstelling met wat het geacht lid meent te veronderstellen moet dan ook, om te bepalen of de in artikel 215, derde lid, 1°, WIB 92, voorziene grens van 50 % is overschreden, rekening worden gehouden met de aandelen van beleggingsvennootschappen.
Anderzijds heeft het hof van beroep te Bergen in een arrest van 20 oktober 1989 beslist dat de aandelen die deel uitmaken van gemeenschappelijke beleggingsfondsen in aanmerking moeten worden genomen voor de toepassing van artikel 113, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, zoals het bestond voor de opheffing door artikel 1, C, 2°, van de wet van 23 oktober 1991 tot omzetting in het Belgische recht van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling van moedermaatschappijen en dochterondernemingen. Daaruit volgt dat het gedeelte van de oorspronkelijke aanschaffingsprijs van het recht van deelneming, dat aandelen vertegenwoordigt op de datum van afsluiting van het boekjaar van de vennootschap die dat recht van deelneming bezit, in aanmerking moet worden genomen om de voormelde grens te berekenen.