Parlementaire vraag nr. 826 van de heer Eerdekens van 06.11.2001
Bull. nr. 835, pag. 672-674
Vr. en Antw., Kamer, 2002-2003, nr. 142, blz. 17974-17975
Stopzetting activiteit - Aanvullende afschrijving - Immateriële vaste activa en oprichtingskosten
VRAAG
Artikel 40, eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 zegt dat indien de onderneming, al dan niet ingevolge een beslissing tot invereffeningstelling, besluit haar bedrijf stop te zetten, de waarderingsregels dienovereenkomstig aangepast worden en in het bijzonder het volgende geldt:
- de oprichtingskosten moeten volledig worden afgeschreven;
- voor de vaste activa moet zo nodig tot aanvullende afschrijvingen of waardeverminderingen worden overgegaan om de boekwaarde terug te brengen tot de vermoedelijke realisatiewaarde.
Artikel 63 van het WIB 1992 bepaalt dat immateriële vaste activa (met uitzondering van de investeringen in audiovisuele werken) afgeschreven worden met vaste annuïteiten. Krachtens artikel 62 van datzelfde WIB 1992 mogen de oprichtingskosten worden afgeschreven bij gelijke fracties zonder onderbreking gespreid over het aantal jaren dat de belastingplichtige bepaalt.
Als een vennootschap overeenkomstig artikel 40 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 een aanvullende afschrijving boekt, hetzij van de oprichtingskosten, hetzij van immateriële vaste activa teneinde de boekwaarde ervan terug te brengen tot de vermoedelijke realisatiewaarde, moet uit artikel 63, WIB 1992 (met betrekking tot de immateriële vaste activa) of artikel 62, WIB 1992 (met betrekking tot de oprichtingskosten) dan niet worden besloten dat de aanvullende afschrijvingen die door de vennootschap conform de wetgeving betreffende de boekhouding van de ondernemingen worden geboekt, niet als beroepskosten kunnen worden aangemerkt (daar in het geval van aanvullende afschrijvingen afgeweken wordt van het principe van de afschrijving met vaste annuïteiten), en derhalve krachtens artikel 24, eerste lid, 4°, belast moeten worden als afschrijvingsoverschotten?
ANTWOORD
Ik kan het geachte lid meedelen dat, behalve wanneer de afschrijvingen zoals bedoeld in artikel 28, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen worden geboekt tijdens het laatste boekjaar (met name dat van het afsluiten van de vereffening), de bedoelde afschrijvingen fiscaal geen aftrekbare beroepskosten zijn. In het laatste geval moeten zij als afschrijvingsexcedenten onder de belastbare grondslag worden opgenomen in de mate dat ze de vaste afschrijvingsannuïiteiten overschrijden.