Parlementaire vraag nr. 1411 van de heer Nollet van 15.09.2006

Parlementaire vraag nr. 1411 van de heer Nollet dd. 15.09.2006

Vr. en Antw., Kamer, 2006-2007, nr. 160, blz. 31066-31068

Kinderoppaskosten - Kind ten laste

VRAAG
Met ingang van aanslagjaar 2006 werd de regelgeving betreffende de aftrek van de kosten voor de opvang van kinderen (artikel 113, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992) grondig gewijzigd. Voortaan zijn immers voor kinderen jonger dan twaalf ook de kosten voor de voor- en naschoolse opvang en voor de opvang tijdens de vakantieperiodes fiscaal aftrekbaar.
Die aftrek geldt echter enkel voor kinderen die ten laste zijn van de aangever.
Dat betekent dus dat gescheiden ouders, die één weekend op twee bezoekrecht hebben en de kinderen ook de helft van de vakantieperiodes bij zich hebben, geen aanspraak kunnen maken op die aftrek, ook al wordt het ouderlijk gezag gezamenlijk uitgeoefend.
Nu zijn het precies die ouders (vaak de vaders), die, aangezien ze hun kind(eren) enkel in het weekend zien, niet op een netwerk kunnen terugvallen om de kinderen tijdens de vakantie op te vangen. Ze moeten dan ook uitkijken naar betalende vakantiestages voor hun kinderen om de dagen waarop ze werken, te overbruggen.
1. Vindt u die maatregel niet discriminerend ?
2. Zo ja, bent u van plan hem bij te schaven ?
3. Zo neen, graag enige toelichting.

ANTWOORD (vice-eersteminister en minister van Financiën, 28.03.2007)
De situatie die het geacht lid beschrijft, brengt geen discriminatie met zich mee. Het is inderdaad zo dat enkel de ouder die fiscaal het hoederecht heeft over een kind en dat kind fiscaal ten laste heeft, het voordeel kan verkrijgen van de aftrek van de uitgaven voor kinderopvang. Dit fiscaal voordeel, dat bovenop het voordeel van de verhoging van de belastingvrije som komt, wordt geacht de private uitgaven te dekken die de ouder bij wie het kind in hoofdzaak gehuisvest is, draagt om zijn verantwoordelijkheden als ouder te kunnen verzoenen met een beroepsactiviteit en dit gedurende het ganse jaar.
De situatie van de andere ouder is verschillend en wordt dus op fiscaal vlak ook anders behandeld. De andere ouder verkrijgt de hierboven vermelde fiscale voordelen niet, maar hij kan wel de onderhoudsgelden die hij in het kader van zijn burgerrechtelijke plicht tot onderhoud, opvoeding en passende opleiding van zijn kind heeft betaald, in mindering brengen van het totaal van zijn netto inkomsten.
De fiscale stelsels voorbehouden voor elke ouder, hebben elk hun voor- en nadelen die elkaar in evenwicht houden en derhalve niet in wanverhouding lijken te staan.
Evenwel vestig ik de aandacht op de artikelen 277, 5°, en 279 van de wet houdende diverse bepalingen (I) van 27 december 2006 ( Belgisch Staatsblad, 28 december 2006, 3de ed.) die respectievelijk artikelen 104, 7° en 132 bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 hebben gewijzigd. Wanneer gescheiden ouders samen het ouderlijk gezag uitoefenen over een kind waarvan de huisvesting gelijkmatig is verdeeld over hen beiden, kan de ouder bij wie het kind niet is gedomicilieerd vanaf aanslagjaar 2008 ook de aftrek van de kosten voor kinderopvang voor dit kind (jonger dan 12 jaar) vragen. Wanneer hij niet voor de aftrek van kosten voor kinderopvang opteert, kan diezelfde ouder vanaf aanslagjaar 2008 ook aanspraak maken op de helft van de toeslag op de belastingvrije som voor kinderen jonger dan drie jaar als bedoeld in artikel 132, eerste lid, 6°, van hetzelfde Wetboek.
Ik wijs er ook op dat het voordeel van de toepassing van artikel 132 bis van hetzelfde Wetboek voor een bepaald kind niet kan worden gecumuleerd met de aftrek van onderhoudsgelden voor datzelfde kind.