Parlementaire vraag nr. 520 van mevrouw Veerle Wouters van 28.08.2015
Parlementaire vraag nr. 520 van mevrouw Veerle Wouters dd. 28.08.2015
Kamer, Vragen en Antwoorden, 2015-2016, QRVA 54/057 dd. 11.01.2016, blz. 360
De oprichters-erfgenaam van juridische constructies met rechtspersoonlijkheid
VRAAG (van mevrouw Wouters)
De programmawet van juni 2015 (Kamer, DOC 54/1125) breidt de definitie van hoedanigheid van oprichter van een juridische constructie, zoals bepaald in art. 2, § 1, 14°, WIB 92, uit met de rechtspersonen die overeenkomstig artikel 220, WIB 92 aan de rechtspersonenbelasting onderworpen zijn. De notie oprichter overeenkomstig art. 2, § 1, 14°, derde streepje, WIB 92, beperkt zich daarnaast niet langer tot de directe of indirecte erfgenamen van de oorspronkelijke oprichter maar is ook van toepassing op de erfgenamen (thans "erfgerechtigden") die generatie na generatie zullen erven van de oprichter die direct of indirect heeft geërfd van de oorspronkelijke oprichter. Om niet langer onder de hoedanigheid van oprichter te ressorteren, dienen deze oprichters aan te tonen dat zijzelf en hun erfgerechtigden op geen enkel ogenblik of op geen enkele manier enig voordeel uit de bedoelde juridische constructie zullen verkrijgen. Het betreffende artikel (art. 2, § 1, 14°, derde streepje, WIB 92) dat dit stipuleert, kent de mogelijkheid voor een tegenbewijs evenwel enkel toe voor wat betreft constructies zonder rechtspersoonlijkheid van het type 1 (als bedoeld in art. 2, §1, 13°, a), WIB 92). Ten aanzien van constructies met rechtspersoonlijkheid van het type 2 (als bedoeld in art. 2, § 1, 13°, b), WIB 92) is de mogelijkheid om dit aan te tonen echter niet uitdrukkelijk bepaald. Bestaat de mogelijkheid dat oprichters als bedoeld in art. 2, § 1, 14°, derde streepje, WIB 92 van juridische constructies met rechtspersoonlijkheid (type 2) ook kunnen aantonen dat zij geen oprichter zijn?
ANTWOORD (van de Minister van Financiën)
Overeenkomstig de expliciete bewoordingen van artikel 2, § 1, 14°, derde streepje, WIB 92, kunnen de in deze bepaling bedoelde oprichters enkel voor wat betreft de juridische constructies zonder rechtspersoonlijkheid (als bedoeld in artikel 2, § 1, 13°, a), WIB 92) aantonen dat zijzelf of hun erfgerechtigden op geen enkel ogenblik en op geen enkele manier enig voordeel zullen verkrijgen van deze juridische constructie, en dus geen oprichter zijn overeenkomstig artikel 2, § 1, 14°, derde streepje, WIB 92. Met betrekking tot de in artikel 2, § 1, 13°, b), WIB 92 bedoelde juridische constructies met rechtspersoonlijkheid, voorziet artikel 2, § 1, 14°, derde streepje, WIB 92 niet in de mogelijkheid voor de in deze bepaling vermelde oprichters om dit specifiek tegenbewijs te leveren.