Parlementaire vraag nr. 1108 van de heer Dieter Vanbesien van 05.07.2022
Kamer, Vragen en Antwoorden, 2021-2022, QRVA 55/092 d.d. 28.09.2022, blz. 108
De investeringssteun aan bedrijven in de steunzones
VRAAG (van de heer Dieter Vanbesien)
Uit de gegeven cijfers blijkt immers dat kmo's een kleiner bedrag aan vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing aanvragen, maar dat daar toch meer dan drie keer zoveel arbeidsplaatsen tegenover staan onder de regeling van de steunzones. In uw antwoord op mijn parlementaire vraag zei u dat volgens u fiscale regelingen zoals die van de steunzones niet beoordeeld moeten worden op basis van specifieke nauwkeurige, concrete en meetbare doelstellingen, maar wel op basis van de effectiviteit van de regeling. 1. Hoe verklaart u de discrepantie tussen enerzijds de verhouding arbeidsplaatsen die er bij kmo's staan tegenover een zeker bedrag aan vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing, en anderzijds deze verhouding bij grote ondernemingen? 2. a) Hoe staat het met het overleg met de verschillende gewesten over de steunzones? Moet dit overleg voor u uitmonden in een aanpassing van de steunzoneregeling? In welke richting denkt u momenteel om deze regeling aan te passen? b) Blijkt uit de krapte op de arbeidsmarkt dat een regeling zoals die van de steunzones niet steeds de beste instrumenten zijn om beleidsdoelstellingen zoals een hoge werkgelegenheidsgraad te realiseren? Met andere woorden zouden deze middelen beter ingezet worden in het ondersteunen van instanties zoals de Vlaamse dienst voor Arbeidsbemiddeling, met andere woorden in instanties die de arbeidsmarkt op zich versterken, eerder dan permanente fiscale prikkels te installeren waarvan de effectiviteit afhangt van de conjunctuur, en ten tijde van hoogconjunctuur zelf contraproductief kan zijn? c) Indien u de steunzoneregeling behoudt maar aanpast, zal u in ieder geval rekening houden met het feit dat steun voor kmo's veel effectiever lijkt om werkgelegenheid te creëren dan steun voor grote ondernemingen? 3. In uw antwoord op mijn parlementaire vraag had u het alleen over het aangevraagde bedrag van vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing. Hoeveel bedraagt het effectief toegekende bedrag van vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing doorheen de voorbije vijf jaar indien deze cijfers beschikbaar zijn, en hoe verhoudt dit zich tot de aangevraagde bedragen in die periode? 4. Wat is het resultaat van het overleg met de stakeholders en collega's binnen de regering met betrekking tot de definities omtrent ploegenwerk en de maatregelen onderzoek en ontwikkeling? 5. Ik vroeg in mijn vorige vraag naar het aantal grote ondernemingen die mede dankzij de steunzoneregeling aan het Europees maximumplafond van 10 % investeringssteun zitten. Kan u dit aantal geven? Zijn er hierdoor aanvragen voor vrijstellingen begrensd in de voorbije vijf jaar?
ANTWOORD (van de Vice-eersteminister en Minister van Financiën)
1. Vooreerst moeten deze cijfers met de nodige voorzichtigheid worden benaderd. De vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor de ondernemingen die investeren in een steunzone, is een maatregel waarbij de onderneming alvorens het voordeel kan worden verkregen een formulier moet indienen waarin het aantal nieuwe arbeidsplaatsen moet worden geraamd. Vervolgens kan de onderneming de vrijstelling toepassen op de daadwerkelijk gerealiseerde nieuwe arbeidsplaatsen. Tot slot mag het voordeel enkel behouden blijven indien de nieuw gecreëerde arbeidsplaatsen daadwerkelijk gedurende de in de wet voorziene minimumduur behouden blijven. De cijfers die in het vorige antwoord werden verstrekt hebben enkel betrekking op het aantal door de werkgevers aangekondigde nieuwe arbeidsplaatsen. Deze informatie dient vervolgens enkel om de aard van de investering te kunnen beoordelen en te bekijken of de investering aan de wettelijke voorwaarden voldoet. De werkgevers zijn vervolgens niet gebonden door de bedragen en aantallen die in die formulieren worden vermeld. Dat kan ook niet, want de hoogte van de vrijstelling hangt immers af van de hoogte van de bedrijfsvoorheffing en dus van de hoogte van het loon, dat op dat ogenblik nog niet gekend kan zijn, aangezien er nog niet gezocht werd naar een kandidaat om de arbeidsplaats in te vullen. In die zin mogen aan de waarde van deze cijfers geen voorbarige conclusies worden verbonden. Tot slot, zelfs indien het uiteindelijk waar zou blijken te zijn dat kmo's per nieuwe arbeidsplaats een lager bedrag aan vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing toepassen, dan wil dat mijn inziens enkel zeggen dat kmo's lagere lonen toekennen dan grote ondernemingen, die logischerwijs ook minder belastinginkomsten genereren. Uitgaande van het feit dat het vrijstellingstarief 25 % bedraagt, staat immers tegenover elke euro aan vrijgestelde bedrijfsvoorheffing 3 euro aan bedrijfsvoorheffing die wel daadwerkelijk in de schatkist werd gestort. Teneinde het verschil in aantal arbeidsplaatsen te duiden, moet ook rekening gehouden worden met het feit dat, ingevolge de toepassing van de Europese staatssteunregels, het reglementaire kader ten aanzien van de kmo's (artikel 275^8 WIB 92) op diverse vlakken veel soepeler is dan het reglementaire kader dat door de grote ondernemingen (artikel 275^9 WIB 92) moet worden toegepast. Door het feit dat grote ondernemingen aan strengere voorwaarden onderworpen worden, is het niet onlogisch dat het voor hen moeilijker is om nieuwe arbeidsplaatsen onder het toepassingsgebied van deze steunmaatregel te brengen. 2. a) Het overleg tussen mijn medewerkers en de vertegenwoordigers van de gewesten is momenteel nog lopende. Zelf ben ik er voorstander van om de regelgeving te versoepelen, zodat de afbakening van een nieuwe steunzone niet alleen mogelijk is wanneer een grootschalig collectief ontslag zich voordoet, maar ook wanneer een gewest investeringen in structureel achtergestelde gebieden wil aanmoedigen. b) Het doel van de steunzoneregeling bestond er in oorsprong niet in om een hoge werkgelegenheidsgraad in Vlaanderen te realiseren, maar wel een gebied te ondersteunen dat werd getroffen door een grootschalig collectief ontslag. Over het algemeen ben ik het dus met u eens dat fiscale steun best zo doelmatig mogelijk moet worden besteed. Ik ben het dus met u eens dat de inzet van deze maatregel in gebieden die het meest te maken hebben met een krappe arbeidsmarkt moet vermeden worden. Aangezien de gewesten deze steunzones afbakenen, hebben zij hier ook een belangrijke rol in te spelen. c) Verwijzend naar het antwoord op punt 1, lijkt me de conclusie die u trekt niet correct te zijn en ben ik er geen voorstander van om de toepassing van deze maatregel voor grote ondernemingen nog verder in te perken. 3. De onderstaande tabel geeft het effectief toegekende bedrag weer van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing in het kader van steunzones voor de inkomstenjaren 2017 tot en met 2021: De gegevens voor het jaar 2021 zijn al representatief maar nog niet definitief, gezien de bedrijven hun aangifte nog kunnen indienen. Wat de aangevraagde bedragen betreft, beschikt de FOD Financiën enkel over een raming op de ingediende formulieren, bij aanvang van de investering, door de bedrijven. Dit bedrag is niet opgesplitst per jaar. 4. Het overleg met de stakeholders en collega's binnen de regering met betrekking tot de definities omtrent ploegenwerk heeft in eerste instantie geresulteerd in de aanpassingen die werden aangebracht in titel 2, hoofdstuk 2 van de wet van 28 maart 2022 houdende verlaging van lasten op arbeid. Het is evenwel niet uitgesloten dat er in een latere fase nog bijkomende aanpassingen worden aangebracht. De focus ligt nu evenwel op de aanpassing van het reglementaire kader van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor wetenschappelijk onderzoek en voor startende ondernemingen. In functie hiervan werd door mijn medewerkers een eerste ontwerp uitgewerkt dat aan de stakeholders werd overgemaakt. Na de verwerking van de input van de stakeholders zal ik dit ontwerp met mijn collega's in de regering bespreken. 5. De toegekende steun blijft binnen de grenzen die in de Europese staatssteunregels zijn bepaald. Zo zal de toegekende steun in geen geval de bruto subsidie-equivalent van 10 % overschrijden die berekend wordt op de totale loonkost verbonden aan de door de investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaatsen. In de brief van de Europese Commissie aan België van 4 juli 2006 betreffende Staatssteunmaatregel N 649/2005, wordt de steunintensiteit in geval van de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing meer in detail berekend. Uit de gehanteerde formules kan worden afgeleid dat in geval van een maximale subsidie-equivalent van 10 % het percentage van de vrijstelling van de bedrijfsvoorheffing niet hoger mag zijn dan 28 % vooropgesteld dat de onderneming voor de desbetreffende investering op geen enkele andere wijze geniet van een andere steunmaatregel die al dan niet door dezelfde of een andere overheid worden toegekend. Gezien de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing 25 % bedraagt, zal de hier toegekende federale steun nooit deze grens overschrijden. Vanwege een vermoedelijke cumulatie van steun door de gewesten, deelt de FOD Financiën, in overeenstemming met de samenwerkingsakkoorden, aan het gewestelijk contactpunt de aanvraagformulieren voor de toepassing van deze maatregel mee, evenals, op verzoek, de bedragen van de betaalde bezoldigingen en de bedragen aan bedrijfsvoorheffing die werkelijk van doorstorting vrijgesteld zijn. Met deze gegevens moet het gewestelijk contactpunt onderzoeken of de grens overschreden is dankzij het verlenen van een gewestelijke steun. Tot op heden heeft FOD Financiën geen informatie gekregen over de overschrijding van het plafond.