Parlementaire vraag nr. 445 van de heer Vandeurzen van 05.09.2000

VRAAG 00/445

Vraag nr. 445 van de heer Vandeurzen dd. 05.09.2000


Vr. en Antw., Kamer, 2000-2001, nr. 61, blz. 6885-6888

Bull. nr. 817, pag. 1602-1607

Vergoedingen arbeidsongevallen - Bezwaar

VRAAG

Ingevolge een arrest van het Arbitragehof zijn in een aantal situaties de vergoedingen ingevolge een arbeidsongeval of beroepsziekte niet langer belastbaar.

De vraag rijst wat er gebeurt met de aanslagen die gevestigd zijn voor de jaren voorafgaandelijk aan de wetswijziging die op het arrest van het Arbitragehof is gevolgd.

1. Is het correct dat diegenen die nog een bezwaarschrift kunnen indienen ingevolge de herziening van een aanslag van de voorbije jaren, in dit bezwaarschrift gericht tegen herzieningen ook nog niet- belastbaarheid van deze vergoedingen kunnen inroepen?

2. Is het correct dat andere personen voor wie het niet mogelijk is om nog een bezwaarschrift in te dienen tegen een voorbij aanslagjaar niet over deze mogelijkheid beschikken?

3.



a)Is het correct dat iemand, die om een andere reden vroeger een aanslag heeft betwist en die dus nog in een procedure verwikkeld is, nu ook nog de niet-belastbaarheid van deze vergoedingen kan inroepen voor dat desbetreffende voorbije aanslagjaar?
b)En iemand, die deze voorbije aanslag niet heeft betwist, kan dat niet meer?
c)Zal de Administratie ambtshalve voor de voorbije aanslagen herzieningen doorvoeren?
4.Kan u uw standpunt terzake juridisch ook motiveren?
ANTWOORD

1. Wat het antwoord op deel 1 van de vraag betreft, meen ik hier het antwoord te kunnen herhalen dat ik gegeven heb op de vraag nr. 575 gesteld door senator de Clippele op 7 april 2000 (Vragen en Antwoorden, Senaat, 23 mei 2000, nr. 2-16, blz. 731).

In het door het geachte lid beoogde geval is de gewestelijke directeur slechts gevat door de supplementaire aanslag.

Door het ontbreken van een regelmatig bezwaarschrift tegen de oorspronkelijke aanslag binnen de wettelijke termijn, is de oorspronkelijke aanslag immers definitief geworden ten opzichte van de belastingplichtige, in die zin dat de belasting geacht wordt wettelijk verschuldigd te zijn en de belastingplichtige wegens verjaring geen bezwaarrecht meer heeft tegen die aanslag.

Aangezien het bezwaarschrift tegen de supplementaire aanslag gegrond is op afzonderlijke inkomsten geldt het niet tegen de oorspronkelijke aanslag (zie Cass., 27 september 1957, Deliège, Pas., I, 62). Artikel 367 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 laat immers niet toe die definitief geworden aanslag te betwisten.

Ingevolge het arrest van het Hof van Cassatie van 11 mei 1965 (Pas., I, 972) kan evenwel worden gesteld dat de belastingplichtige die met een supplementaire aanslag geconfronteerd wordt, niettegenstaande het feit dat de oorspronkelijke aanslag onherroepelijk is geworden door het ontbreken van een regelmatig bezwaarschrift, de mogelijkheid heeft om de werkelijkheid of de juistheid van de bestanddelen van de oorspronkelijke belastbare grondslag te betwisten, en dit om de grondslag van de supplementaire aanslag vast te stellen.

De eventuele ontheffingen die hieruit voortvloeien kunnen slechts worden verleend tot het bedrag dat in de supplementaire aanslag werd ingekohierd, gelet op de beperking van de bevoegdheid van de gewestelijke directeur tot de supplementaire aanslag en gelet op het definitief karakter van de oorspronkelijke aanslag.

2. Tegen een definitief geworden aanslag kan geen ontvankelijk bezwaarschrift meer worden ingediend.

3.



a)Zolang de directeur der belastingen niet over het bezwaarschrift heeft beslist, heeft de belastingplichtige overeenkomstig artikel 372, WIB 92, de mogelijkheid om zijn aanvankelijk bezwaarschrift aan te vullen met nieuwe, schriftelijk geformuleerde bezwaren, zelfs als die buiten de in artikel 371, WIB 92, gestelde termijn worden ingediend.
b)Ten aanzien van de belastingplichtige die geen bezwaarschrift binnen de vervaltermijn van artikel 371, WIB 92, heeft ingediend, is de aanslag definitief geworden. Hij kan tegen die aanslag geen ontvankelijk bezwaarschrift meer indienen.
c)Overeenkomstig artikel 4, § 2, van de wet van 19 juli 2000 tot wijziging van de artikelen 34, § 1, en 39 van het WIB 92, wordt wanneer de Administratie ervan in kennis wordt gesteld of vaststelt dat voor het aanslagjaar 1999 een aanslag is gevestigd in strijd met de bepalingen van artikel 3 van die wet, de daarmee overeenstemmende rechtzetting uitgevoerd via het kohier.
Die procedure is dus beperkt tot het aanslagjaar 1999, inkomsten 1998.

Voor de aanslagjaren 1998 en vorige is een ontheffing van ambtswege overeenkomstig artikel 376, WIB 92, slechts mogelijk indien op 19 maart 1999, dat wil zeggen op de datum van publicatie in het Belgisch Staatsblad van het arrest nr. 132/98 van 9 december 1998 van het Arbitragehof, de bezwaartermijn voor die aanslagjaren verstreken was.

Was de bezwaartermijn op 19 maart 1999 niet verstreken dan diende herziening van de aanslag te worden gevraagd via een bezwaarschrift. De bezwaarprocedure is immers de algemene regel en de ontheffing van ambtswege slechts een uitzonderingsprocedure zodat de mogelijkheden tot toepassing van die laatste procedure van strikte interpretatie zijn. Na de publicatie van het arrest van het Arbitragehof van 9 december 1998 in het Belgisch Staatsblad van 19 maart 1999 heeft de belastingplichtige geen wettige reden meer om na de bezwaartermijn het nieuwe feit aan te voeren.