Parlementaire vraag nr. 135 van mevrouw Veerle Wouters van 27.01.2015
Parlementaire vraag nr. 135 van mevrouw Veerle Wouters dd. 27.01.2015
Kamer, Vragen en Antwoorden, 2016-2017, QRVA 54/136 dd. 21.11.2017, blz. 135
Forfaitaire belasting landbouwers – Meerwaardebelasting op activa ingebracht in een vennootschap
VRAAG (van mevrouw Wouters)
De lokale belastingcontroles nemen in praktijk heel uiteenlopende standpunten in met betrekking tot het al dan niet belasten van eventuele stopzettingsmeerwaarden wanneer land- of tuinbouwers die forfaitair belast worden in de personenbelasting en onderworpen zijn aan de bijzondere btw-regeling voor landbouwerondernemingen, hun activiteit inbrengen in een vennootschap. Typisch voor deze belastingplichtigen is dat zij vaak geen facturen hebben voor de bedrijfsmatige aangewende activa die zij gedurende zeer lange tijd gebruiken omdat in de bijzondere btw-regeling voor landbouwondernemingen geen factuur vereist is voor de verkoop van landbouwer tot landbouwer.
In het forfaitaire stelsel worden geen formele afschrijvingen toegepast. Volgens het hof van beroep te Antwerpen (11 januari 2011, Fisc. Act. 2011, afl. 26, 14; FJF 2012, afl. 1, 37, noot;TFR 2011, afl. 403, 535) omvat een forfaitair vastgestelde aanslag ook de afschrijvingen, waardoor de activa fiscaal geacht worden beroepsmatig te worden aangewend.
1. In het licht van verschillende concrete toepassingsproblemen, kan u akkoord gaan met de eerder pragmatische oplossing aangenomen door een beroepsvereniging uit de landbouwsector die erin bestaat om stopzettingsmeerwaarden op deze activa niet te belasten in hoofde van de forfaitaire land- of tuinbouwer maar als inbrengwaarde de realisatiewaarde" of "geraamde marktwaarde bij verkoop" voor deze activa aan te merken in hoofde van de verkrijgende vennootschap?
2. Indien u niet akkoord kan gaan met deze pragmatische oplossing:
a) Op welke wijze kan in geval van betwisting een belastingplichtige die onderworpen is aan de forfaitaire grondslagen aantonen dat een activum beroepsmatig dan wel privématig is aangewend?
b) Indien materiële vaste activa geacht beroepsmatig te zijn aangewend en door toepassing van het forfaitaire stelsel er geen bewijskrachtige gegevens zijn over de aanschaffingswaarde, mag deze worden geraamd zoals bepaald in artikel 61/71 Com.IB92?
c) Als het niet duidelijk is welke afschrijvingen onder het landbouwforfait in rekening gebracht werden, hoe dient de "nettoboekwaarde" op het moment van realisatie te worden bepaald?
d) Komen bij afwezigheid van een bewijskrachtige boekhouding de eventuele stopzettingsmeerwaarden op de materiële vaste activa (landbouwwerktuigen en -machines,
tractoren, paloxen, enzovoort) in aanmerking om belast te worden aan het tarief van 16,5%? Zo ja, volstaat het dat de belastingplichtige aantoont dat hij reeds meer dan vijf jaar onder het forfaitaire stelsel wordt belast opdat de voorwaarde dat de activa reeds gedurende minstens vijf jaar worden gebruikt voor de exploitatie van de onderneming geacht zou worden voldaan te zijn?
e) Zijn de meerwaarden met betrekking tot de inbreng van nutriënten, toeslagrechten, zoogkoeienquote en suikerbietenquote belastbaar als stopzettingsmeerwaarden op immateriële vaste activa?
f) Volgt uit de tekst van artikel 24/70 Com.IB92 dat de stopzettingsmeerwaarden op "navetten" (dit is de waarde die wordt toegekend omwille van de vruchtbaarheid van de grond) niet belastbaar zijn?
g) Kan voor de inbreng van "opstanden van bomen" dezelfde redenering gehanteerd worden als voor de inbreng van "navetten"?
ANTWOORD (van de Minister van Financiën)
1. en 2. a) tot c) De door het geacht lid voorgestelde oplossing kan niet worden weerhouden omdat het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) geen enkele bepaling bevat waarbij de hier bedoelde stopzettingsmeerwaarden van belasting worden vrijgesteld. De regels en toepassingsmodaliteiten van de forfaitaire grondslagen van aanslag voor de taxatie van de landbouwers die overeenkomstig artikel 342, § 1, 2de lid, WIB 92 in akkoord met de betrokken beroepsgroeperingen worden afgesloten, dienen enerzijds steeds in overeenstemming te zijn met de bepalingen inzake de personenbelasting, bedoeld in titel II van voormeld Wetboek, en anderzijds met de bepalingen inzake de vestiging en de invordering van de belastingen, bedoeld in titel VII van hetzelfde Wetboek. De toepassingsregels van voormelde forfaitaire reglementering vermelden ook dat de winsten en de bijkomende winsten voortkomend uit bepaalde activiteiten en verrichtingen, zoals de door het geacht Lid bedoelde stopzettingsmeerwaarden, eveneens moeten worden vastgesteld. Voor de berekening van de semi-brutowinst moet worden geacht dat de forfaitaire reglementering rekening houdt met de afschrijvingen van alle vaste activa die worden aangewend in eender welke landbouwexploitatie uitgebaat onder normale omstandigheden, andere dan die welke individueel aftrekbaar zijn. De forfaitaire reglementering wordt afgesloten zonder dat de afschrijvingen, die voor de vaststelling ervan worden weerhouden, worden gedetailleerd. Hieruit volgt inzonderheid dat deze afschrijvingen niet noodzakelijk overeenstemmen met de werkelijke afschrijvingen van een welbepaalde landbouwexploitatie. Wanneer men de afschrijving van sommige vaste activa van een landbouwer dient te evalueren, moet men letten op de eigen elementen en bijzonderheden van elk geval, en inzonderheid op de aanschaffingswaarde van de desbetreffende vaste activa en op het afschrijvingspercentage dat er in het algemeen wordt op toegepast. Dergelijke evaluatie moet zoveel als mogelijk in gemeen overleg tussen de taxatieambtenaar en de belastingplichtige worden uitgevoerd. Bij gebrek aan akkoord is de taxatieambtenaar ertoe gehouden een redelijke raming te doen. Hierbij moet de belastingplichtige steeds de gelegenheid worden gegeven om door middel van afdoende elementen het tegengestelde te bewijzen of met passende elementen de taxatieambtenaar de redelijke overtuiging ervan bij te brengen. Wanneer de belastingplichtige in gebreke blijft of wanneer hij de taxatieambtenaar niet de redelijke overtuiging kan bij brengen mogen de hiervoor vermelde elementen niet zonder meer worden genegeerd. Kortom, in dergelijke gevallen is zonder afwijking het gemeen recht van toepassing.
d) De verwezenlijkte stopzettingsmeerwaarden op materiële vaste activa die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid zijn gebruikt, zijn in principe belastbaar tegen de aanslagvoet van 16,5 %, ongeacht de duur van de aanwending voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid. De voorwaarde dat de activa meer dan vijf jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid moeten zijn gebruikt, geldt immers niet voor meerwaarden verwezenlijkt naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van de beroepswerkzaamheid of van één of meer takken daarvan.
e) Inkomsten die zijn verkregen of vastgesteld uit hoofde of naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van de onderneming en die voortkomen uit meerwaarden op productiequota en premiequota zijn in principe belastbaar als stopzettingsmeerwaarden op immateriële vaste activa.
f) Bij landbouwers die volgens het gemeen recht worden belast zijn stopzettingsmeerwaarden verwezenlijkt op "navetten" in principe belastbaar als stopzettingsmeerwaarden op materiële vaste activa. Het bedrag ervan wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 43 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
g) Indien de door het geachte lid bedoelde "opstanden van bomen" eveneens als materiële vaste activa kunnen worden aangemerkt, is het antwoord op vraag 2, f mutatis mutandis van toepassing op de stopzettingsmeerwaarden die op die "opstanden" zijn verwezenlijkt.