Artikel 376quinquies, WIB 92

Art. 376quinquies treedt in werking op 01.01.2025 (art. 42 en 219, 1ste lid, W 26.01.2021 - B.S. 10.02.2021; Numac: 2021040269)

[De wet van 26 januari 2021 betreffende de dematerialisatie van de relaties tussen de Federale Overheidsdienst Financiën, de burgers, rechtspersonen en bepaalde derden en tot wijziging van diverse fiscale wetboeken en wetten, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 12 maart 2023, wordt opgeheven (art. 213, W 12.05.2024 - B.S. 30.05.2024; Numac: 2024003880)]


§ 1. Ingeval een bezwaarschrift werd ingediend bij de adviseur-generaal van de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen of wanneer om de toepassing van artikel 376 werd verzocht, kan de belastingschuldige, evenals zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd en de medeschuldenaar bedoeld in artikel 2 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, een aanvraag tot bemiddeling indienen door middel van het in artikel 304ter, tweede lid, bedoelde beveiligd elektronisch platform bij de fiscale bemiddelingsdienst bedoeld bij artikel 116 van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV).

Wanneer de in het eerste lid bedoelde personen overeenkomstig artikel 304quater, § 2, eerste lid, zijn vrijgesteld van de verplichting om gebruik te maken van het in paragraaf 1 bedoelde beveiligd elektronisch platform en ze er niet voor gekozen hebben om via elektronische weg te communiceren, of wanneer deze zich overeenkomstig artikel 304quater, § 3, niet hebben kunnen identificeren bij dit beveiligd elektronisch platform wordt de in het eerste lid bedoelde aanvraag tot bemiddeling ingediend onder gesloten omslag.

§ 2. De aanvraag tot bemiddeling is onontvankelijk wanneer de belastingschuldige, zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd of de medeschuldenaar bedoeld in artikel 2 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen vooraf een vordering bij de rechtbank van eerste aanleg heeft ingesteld of wanneer reeds uitspraak werd gedaan over het bezwaar of over de toepassing van artikel 376.

Wanneer de belastingschuldige, zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd of de medeschuldenaar bedoeld in artikel 2 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen een vordering bij de rechtbank van eerste aanleg heeft ingesteld of wanneer reeds uitspraak werd gedaan over het bezwaar of over de toepassing van artikel 376, vóór de kennisgeving van het bemiddelingsverslag, is de fiscale bemiddelingsdienst ontheven van zijn bevoegdheid.