Parlementaire vraag nr. 1874 van de heer Dieter Vanbesien van 23.01.2024

Kamer, Vragen en Antwoorden, 2023-2024, QRVA 55/131 d.d. 20.03.2024, blz. 202

Controlemogelijkheden bij domiciliefraude

VRAAG (van de heer Vanbesien)

Domiciliefraude is niet eenvoudig na te gaan voor de fiscus. Nochtans is dat een fraudevorm die ook de rijkere Belgen toepassen om belastingen te ontwijken. Om de bewoning van een huis of appartement te bewijzen beroept de fiscus zich onder meer op de facturen van nutsbedrijven (denk aan elektriciteits-, gas- of waterrekening). Via deze facturen op naam kan men vervolgens aantonen dat, in tegenstelling tot gedane verklaringen, een woning wel degelijk bewoond wordt. Vandaag geven sommige telecomoperatoren deze facturen niet langer vrij aan de belastinginspectie naar aanleiding van een onderzoek bij derden, zoals nochtans voorzien bij de artikelen 322 en 323 WIB92. Ze beroepen zich hiervoor op de rechten van de privacy van de klanten in kwestie. Wanneer de fiscus zijn onderzoeksbevoegdheden uitoefent zou er echter sprake moeten zijn van een uitzondering. De rechtbank van eerste aanleg van Brussel heeft in haar vonnis van 17 juni 2022 (nr. 2020/3775/A) geoordeeld dat de onderzoeksbevoegdheden die worden beschreven in de artikelen 322 en 323 WIB92 geen specifieke uitzonderingsgrond bevatten en in te algemene bewoordingen zijn geformuleerd om een uitzondering te vormen op het recht op privacy zoals dat vastgelegd is in de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie (WEC). 1. Bent u bekend met de problematiek van de bewijslast bij domiciliefraude? Gelooft u dat de fiscus over de nodige instrumenten moet kunnen beschikken om domiciliefraude aan te tonen? Heeft de fiscus vandaag voldoende dergelijke instrumenten? 2. a) Kunt u bevestigen dat de fiscus in de correcte uitoefening van zijn onderzoeksbevoegdheden een uitzondering heeft op de GDPR-wetgeving, in die zin dat telecomoperatoren verplicht zijn de nodige gegevens te overhandigen wanneer de fiscus deze opvraagt in het kader van een onderzoek naar fiscale fraude? b) Kunt u inschatten of nutsbedrijven en providers voldoende bekend zijn met deze uitzondering? c) Is hun weigering om facturen over te maken een veelvoorkomend probleem in de praktijk? 3. Gelooft u dat het wettelijk kader waarbinnen de fiscus deze gegevens kan opvragen en de nutsbedrijven ze moeten overhandigen verbeterd dient te worden? Ziet u hiervoor het meest baat bij een aanpassing van het WIB92 of van de WEC? 4. Heeft u hierover reeds overleg gehad met uw collega bevoegd voor onder meer Telecommunicatie, vice-eersteminister Petra De Sutter?

ANTWOORD (Vice-eersteminister en minister van Financiën, belast met de Coördinatie van de fraudebestrijding en de Nationale loterij)

1. Domiciliefraude is één van de belangrijkste fraudetypologieën inzake directe belastingen. De onderzoeken naar dit type fraude zijn vaak niet eenvoudig. Zoals u vermeldt, kunnen de facturen van nutsbedrijven in dit kader belangrijk zijn. De fiscale administratie beschikt voor haar onderzoek over de onderzoeksbevoegdheden vermeld in Hoofdstuk III van Titel 7 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92). 2 en 3. Het komt vaak voor dat telecomoperatoren weigeren te antwoorden op vragen om inlichtingen aan derden met betrekking tot de facturen van welbepaalde klanten. Overeenkomstig artikel 322, § 1, WIB 92 mag de administratie, wat een bepaalde belastingplichtige betreft, geschreven attesten inzamelen, derden horen, een onderzoek instellen en alle inlichtingen vorderen van derden die zij nodig acht om de juiste heffing van de belasting te verzekeren. Op basis van deze bepaling kan de fiscale administratie dan ook bij nutsbedrijven onder andere inlichtingen vragen met betrekking tot facturen, bijlagen bij de facturen en contracten in het kader van een controle in hoofde van een belastingplichtige. De fiscale administratie waakt er over dat bij het verzenden van de vraag om inlichtingen aan derden de principes van de Algemene verordening gegevensbescherming gerespecteerd worden. Aldus, voor wat betreft de telecomoperatoren: in het kader van haar controles heeft de fiscale administratie doorgaans enkel informatie nodig met betrekking tot de facturatie en wordt er over het algemeen niet gevraagd naar de meer gevoelige informatie. De fiscale wetgeving en reglementering leggen een facturatieplicht op, bepalen welke gegevens op een factuur moeten worden vermeld en hoelang de facturen voor fiscale doeleinden moeten worden bewaard. Ook bij de telecomoperatoren kan de fiscale administratie aldus, op basis van haar eigen wetgeving, vragen naar de facturen en de gegevens die deze facturen bevatten in het kader van een onderzoek. Voor zover de belastingdienst op basis van artikel 322, § 1, WIB 92 van een telecomoperator inlichtingen zou vragen die wel onder de bescherming van de wet op de elektronische communicatie vallen, wordt de aandacht er op gevestigd dat de fiscale administratie voldoet aan de doeleinden vooropgesteld om te worden opgenomen op de lijst van Belgische autoriteiten die gemachtigd zijn om dergelijke gegevens op te vragen bij de telecomoperatoren. De fiscale administratie is immers belast met de vrijwaring van de financiële belangen van België en de Europese Unie, waarvan de fiscale aangelegenheden deel uitmaken. 4. Ik heb mijn collega, mevrouw De Sutter, gevraagd de betreffende fiscale administraties op te nemen op voormelde lijst van Belgische autoriteiten. De hiervoor vermelde wet schrijft voor dat de minister van Telecommunicatie een omzendbrief publiceert die deze lijst bevat.