Commentaar van art. 78, WIB 92 (bijwerking)

Bijwerking Com.IB 92 d.d. 01.12.2016

TITEL II: PERSONENBELASTING

HOOFDSTUK II: GRONDSLAG VAN DE BELASTING

Afdeling IV: Beroepsinkomsten

Onderafdeling III: Vaststelling van het netto-inkomen

C. Beroepsverliezen

Art. 78, WIB 92

I. WETTEKST

78/0

II. ALGEMEEN

78/1

III. AARD VAN DE VERLIEZEN

78/2

IV. VASTSTELLING VAN HET VERLIES

78/3

V. AANREKENING VAN HET VERLIES

78/4

VI. BEWIJS VAN HET VERLIES

78/7

Art. 78, WIB 92

Deze bijwerking heeft betrekking op art. 78, WIB 92, zoals het van toepassing is voor het aanslagjaar 2015. Het is van kracht in deze versie sinds het aj. 1992 (art. 43, WIB 64; art. 1, KB 10.04.1992 – BS 30.07.1992).

Opgelet: soms wordt verwezen naar andere art. van de Com.IB die nog niet bijgewerkt zijn. De lezer zal steeds moeten nagaan voor welk aj. de tekst van toepassing is.

I. WETTEKST

78/0

C. Beroepsverliezen

Art. 78. - Vorige beroepsverliezen worden achtereenvolgens van de beroepsinkomsten van elk volgend belastbare tijdperk afgetrokken.

II. ALGEMEEN

78/1

Het begrip verlies waarvan sprake is in art. 78 wordt gedefinieerd als het negatieve resultaat van het geheel van beroepswerkzaamheden van een vorig belastbaar tijdperk. Het mag niet verward worden met het begrip verlies bij verkoop, verlies door waardevermindering, verlies van een zaak door diefstal, verval, vernieling, …

Overeenkomstig art. 23, § 2, 3°, WIB 92, worden van de beroepsinkomsten, na aftrek van de beroepskosten en van de beroepsverliezen die tijdens het belastbare tijdperk zijn geleden, de beroepsverliezen van vorige belastbare tijdperken afgetrokken.

De aftrek van de beroepsverliezen van vorige belastbare tijdperken is een afwijking op het éénjarigheidsbeginsel van de belastingen en werd door de wetgever toegestaan op grond van overwegingen van economische aard en omdat hij bezorgd was om de rechtvaardigheid van het belastingstelsel.

III. AARD VAN DE VERLIEZEN

78/2

Art. 78, WIB 92, heeft uitsluitend betrekking op de aftrek van beroepsverliezen en meer bepaald de vorige beroepsverliezen (d.w.z. de beroepsverliezen van vorige belastbare tijdperken als bedoeld in art. 23, § 2, 3°, WIB 92).

Dit artikel behelst dus niet:

- de in de art. 29 en 80, WIB 92, bedoelde beroepsverliezen van burgerlijke vennootschappen of van verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid die winst of baten verkrijgen

- de in art. 53, 15°, WIB 92, bedoelde verliezen van vennootschappen ten laste genomen door bedrijfsleiders

- de in art. 103, WIB 92, vermelde verliezen, die voortkomen uit verrichtingen die diverse inkomsten kunnen opleveren zoals bedoeld in art. 90, 1°, 8° en 10°, WIB 92.

IV. VASTSTELLING VAN HET VERLIES

78/3

Inzake de wijze van vaststelling van beroepsverliezen, wordt verwezen naar de principes die zijn uiteengezet in de commentaar op art. 23, § 2, WIB 92 (zie 23/473 tot 509).

V. AANREKENING VAN HET VERLIES

78/4

Krachtens art. 78, WIB 92, moet met de compensatie van de beroepsverliezen die niet van de beroepsinkomsten van het belastbare tijdperk waarin ze zijn geleden konden worden afgetrokken, worden begonnen zodra een volgend belastbaar tijdperk een positief resultaat oplevert. Indien het positieve resultaat van het eerste belastbare tijdperk ontoereikend is, wordt het saldo van de beroepsverliezen gecompenseerd met het beroepsinkomen van het erop volgende belastbare tijdperk met een positief resultaat enz.

Die werkwijze houdt in dat de belastingplichtige niet vrij kan bepalen in welke mate hij een verlies zal aanrekenen. Jaar na jaar moeten immers zoveel mogelijk verliezen worden aangerekend; het verlies(saldo) moet dus volledig aangezuiverd worden of aangerekend worden tot de beroepsinkomsten volledig opgeslorpt zijn.

Bij die aanrekening moeten eerst de verliezen van het jaar zelf gecompenseerd worden (art. 23, § 2, 2°, WIB 92), en pas daarna die van vorige belastbare tijdperken.

Een belastingplichtige die nagelaten heeft een beroepsverlies voor een bepaald aanslagjaar in mindering te brengen, kan dit verlies later niet meer aftrekken.

Voorbeeld

78/5

Nog aftrekbaar saldo aan beroepsverliezen

bij het afsluiten van aj. 2013: 30.000 euro

Winst aj. 2014: 25.000 euro

Winst aj. 2015: 40.000 euro

Voor het aj. 2015 kan het beroepsverlies van 30.000 euro slechts voor 5.000 euro aangerekend worden, ongeacht of de belastingplichtige het verlies van 25.000 euro al dan niet (om welke reden ook) aangerekend heeft op de winst van aj. 2014.

78/6

Dienaangaande is gevonnist:

- indien de belastingplichtige het recht had te vragen zijn vorige verliezen niet af te trekken van de winst van het eerstvolgende batige boekjaar, maar wel van het volgende, en, wanneer, in tegenstelling tot de steeds wisselvallige vooruitzichten van het ogenblik van de aanvraag, dit tweede boekjaar met een verlies afsluit, zou het gevolg hiervan zijn dat een niet werkelijk verschuldigde belasting definitief zou gevestigd zijn (Cass., 23.01.1958, NV 'Anciennes Filatures Van Hoegaerden-Boonen', Bull. 343, blz. 277; zie ook Cass., 02.09.1958, NV De Eerste Nederlandse, Pas. 1959, I, 1).

- wanneer een belastingplichtige nagelaten heeft tijdig zijn rechten te doen gelden in verband met de aftrek van een beweerd verlies van de inkomsten van het eerst in aanmerking komende boekjaar, kan die nalatigheid hem niet het recht verlenen dit verlies van de winst van een later boekjaar af te trekken (Brussel, 11.02.1960, NV 'Magazijnen van de Belgische Boerenbond'; Luik, 19.06.1985, Soreil, Bull. 648, blz. 491; Brussel, 03.11.1994, R.L., Fiscale Jurisprudentie, 95/82).

- deze bepaling [art. 78] is duidelijk en niet voor interpretatie vatbaar. De aftrek moet beginnen vanaf het eerste aanslagjaar dat volgt op datgene waarin de verliezen werden geleden. De belastingplichtige kan de fiscale recuperatie van zijn verliezen niet uitstellen (Brussel, 03.11.1994, Arrest B 94/13, Fisconetplus; .Fiscoloog F.J.F., nr. 95/82; Fiscoloog nr. 531, p. 10).

VI. BEWIJS VAN HET VERLIES

78/7

De belastingplichtige moet de werkelijkheid van de vorige verliezen bewijzen voor elk aj. waarvoor hun aftrek wordt gevraagd (zie ook 23/484 ev.).

Er is gevonnist:

- uit geen enkele wettelijke bepaling volgt dat wanneer de belastingplichtige de beroepsverliezen van de vorige jaren wil aftrekken van de winst van elk volgend belastbaar tijdperk, de administratie ook het recht zou verliezen de realiteit en het bedrag van die verliezen te betwisten, zelfs wanneer ze, voor een vorig aanslagjaar, het bestaan ervan zou hebben erkend (Cass., 14.03.2014, Fisconetplus)

- het aangeboden bewijs van de voor de vorige jaren geleden verliezen, bestaande uit een niet-bewijskrachtige boekhouding, is niet afdoende. Het bewijs van tijdens vorige jaren geleden verliezen vereist dat het bewijs wordt geleverd van al de tijdens die jaren verworven opbrengsten en gedane uitgaven. Het bewijs van bepaalde opbrengsten en uitgaven is onvoldoende. De afzonderlijke vermeldingen uit de niet-bewijskrachtige boekhouding kunnen niet als vermoeden aangenomen worden (Cass., 18.10.2007, Fisconetplus)

- indien een belastingplichtige fiscale verliezen wil verrekenen met de winsten van latere inkomstenjaren, moet hij de realiteit van de verliezen aantonen. Hij kan tot staving van die verliezen niet verwijzen naar een niet-verbeterde aangifte desbetreffende voor een vorig boekjaar (Antwerpen, 17.02.2015, Fisonetplus)

- de administratie die deze verliezen betwist, is er niet toe gehouden om, naast een bericht van wijziging betreffende de volgende boekjaren, een bericht van wijziging te versturen betreffende de aangifte voor het jaar waarin de aangevoerde beroepsverliezen werden geleden. Artikel 315, WIB 92, bepaalt dat ieder die onderworpen is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting niet-inwoners, onderworpen is aan de dubbele verplichting tot bewaren en voorleggen van boeken en bescheiden (Antwerpen, 17.02.2015, Fisconetplus).