Parlementaire vraag nr. 1864 van de heer Wim Van der Donckt van 18.01.2024

Kamer, Vragen en Antwoorden, 2023-2024, QRVA 55/130 d.d. 29.02.2024, blz. 158

Kaaimantaks - SICAV-SIF's - Antimisbruikbepaling - Minimumdrempel – Tegenbewijs

VRAAG (van de heer Van der Donckt)

Uit de memorie van toelichting (55K3697/001, p. 25) bij de programmawet van 22 december 2023 blijkt dat de beteugeling als fonds dédié eerder slaat op de miskenning van bepaalde werkingsregels van een alternatieve beleggingsinstelling (ABI) zoals "in het geval de vermogensbeheerder van het compartiment specifieke instructies ontvangt van de personen die de rechten aanhouden van dit compartiment om bepaalde financiële instrumenten te kopen of te verkopen, of in het geval er eenvoudigweg geen onafhankelijke vermogensbeheerder is". De minimumdrempel in de kaaimantaks van participaties door derden bij de fonds dédié is in feite een antimisbruikbepaling. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie moet een belastingplichtige altijd in de gelegenheid worden gesteld om het tegenbewijs te leveren dat er geen misbruik gemaakt wordt. Het de facto uitsluiten van het tegenbewijs vormt immers een schending van het evenredigheidsbeginsel. SICAV-SIF's of Luxemburgse gespecialiseerde beleggingsfondsen (SIF's) vallende onder de Luxemburgse wet van 13 februari 2007 op de gespecialiseerde beleggingsfondsen en staan onder het toezicht van het Commission de Surveillance du Secteur Financier (CSSF) . Het prudentieel toezicht van de CSSF heeft tot doel te waarborgen dat de aan zijn toezicht onderworpen SIF's te allen tijde voldoen aan alle wettelijke, reglementaire en contractuele bepalingen met betrekking tot hun organisatie en werking, teneinde de bescherming van de beleggers en de stabiliteit van het financiële stelsel te waarborgen. 1. Heeft u, de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA) of een andere Belgische instantie contact opgenomen met de CSSF om aan te klagen dat naar mening van het Belgische Rekenhof en de Belgische fiscus de CSSF geen gepast toezicht uitoefent op Luxemburgse gespecialiseerde beleggingsfondsen (SIF's) conform (1) de Luxemburgse wet van 13 februari 2007 op de gespecialiseerde beleggingsfondsen, (2) de Verordening (EU) 2017/1131 inzake geldmarktfondsen indien de SIF's beleggen in kortetermijnactiva en afzonderlijke of cumulatieve doelstellingen hebben die rendementen bieden die in lijn zijn met de geldmarktrente of die de waarde van de belegging in stand houden, (3) de aanvullende regels die op nationaal en/of EU-niveau moeten worden nageleefd (bijv. met betrekking tot AML, MiFID, marktmisbruik, derivaten, effecten, financieringstransacties, aandeelhouderschap (enkel investisseurs avertis), enz.? a) Zo ja, wat is het standpunt van de CSSF over de Belgische bevindingen? b) Is het Groothertogdom Luxemburg bereid zijn toezicht te verscherpen zodat het aangehaalde vermeende misbruik niet meer kan voorkomen? 2. Heeft u, de FSMA of een andere Belgische instantie aangekaart dat België het problematisch vindt dat een SICAV-SIF volgens de Luxemburgse wetgeving kan worden opgericht of aangehouden door één of enkele aandeelhouders? 3. Kunt u bevestigen dat een SICAV-SIF die beantwoordt aan de regels van de Luxemburgse wet van 2007 en waarvan de beheerder een Europees paspoort heeft onder de richtlijn 2011/61/EU, alsook kapitaal van derden bevat en die niet rechtstreeks instructies krijgt van personen die de rechten aanhouden van dit fonds of compartiment: a) op zich geen misbruik uitmaakt; b) niet beschouwd wordt als juridische constructie in de zin van artikel 2, § 1, 13° WIB92 en dus; c) niet onder de kaaimantaks valt? 4. Kan het misbruik dat de wetgever wenst te beteugelen, zich beperken tot: a) het feit dat de vermogensbeheerder van het compartiment specifieke instructies ontvangt van de personen die de rechten aanhouden van dit compartiment om bepaalde financiële instrumenten te kopen of te verkopen? b) het geval dat er geen onafhankelijke vermogensbeheerder is? 5. Kan in die situaties en rekening houdend met de internationale rechtspraak dat een belastingplichtige altijd in de gelegenheid gesteld moet worden om het tegenbewijs te leveren dat er geen misbruik gemaakt wordt, de diskwalificatie van juridische constructie en de niet-toepassing van de kaaimantaks bekomen worden doordat de aandeelhouder van de ABI aantoont dat er Chinese Walls gerespecteerd worden tussen de aandeelhouder en de beheerder van het fonds, ook al zou een familie meer dan 50 % van de aandelen bezitten? Welke eventuele andere feiten moeten aangetoond worden om het eventuele misbruik te kunnen weerleggen? 6. Kan het deel uitmaken van het tegenbewijs als de aandeelhouder van de ABI aantoont dat de structuur werd opgericht om meer soepelheid in de spreidingsregels van de onderliggende beleggingen ten opzichte van de meer klassieke fondsen toe te laten, om iets meer financieel risico te laten nemen voor de beleggers, wanneer zij beantwoorden aan de kwalifcatie van investisseur averti?

ANTWOORD (Vice-eersteminister en minister van Financiën, belast met de Coördinatie van de fraudebestrijding en de Nationale loterij)

1 en 2. Ik heb geen contact opgenomen met de Luxemburgse Commission de Surveillance du Secteur Financier, noch heb ik daar de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten of een andere Belgische instantie de opdracht toe gegeven. Het behoort dan ook tot de autonome bevoegdheid van Luxemburg om zelf haar prudentiële regels te bepalen, net zoals het tot de autonome bevoegdheid van België behoort om de fiscale gevolgen te bepalen in het geval er sprake is van oneigenlijk gebruik van bepaalde private beleggingsinstellingen door Belgische belastingplichtigen. 3 tot 6. Of een dergelijke SICAV-SIF al dan niet beschouwd wordt als een juridische constructie zal telkens moeten beoordeeld worden overeenkomstig de bepalingen van artikel 2, § 1, 13° tot 13°/3, WIB 92, met inachtneming van alle feitelijke en juridische omstandigheden. In het licht van de doelstellingen van de kaaimantaks heeft de wetgever zich daarbij niet beperkt tot een subjectieve beoordeling, maar een objectieve grens voorzien met betrekking tot de kwalificatie als juridische constructie. Artikel 2, § 1, 13°/1, tweede lid, WIB 92 stelt immers dat het eerste lid, waarbij bepaalde instellingen, entiteiten en vennootschappen niet geacht worden een juridische constructie te zijn, niet van toepassing is voor die instellingen, entiteiten en vennootschappen waarvan de rechten voor meer dan 50 % door één persoon of door meerdere, met elkaar verbonden personen, worden aangehouden, in voorkomend geval per afzonderlijk compartiment beschouwd. Overeenkomstig het vierde lid wordt deze in het tweede lid bedoelde uitzondering, behoudens tegenbewijs, vermoed van toepassing te zijn in het geval de vermogensbeheerder van de in dat lid bedoelde instelling, entiteit of vennootschap, of van een compartiment daarvan, specifieke instructies ontvangt van de personen die de rechten aanhouden van dit compartiment, om bepaalde financiële instrumenten te kopen of te verkopen, of er geen onafhankelijke vermogensbeheerder werd aangesteld. Dit tegenbewijs kan worden geleverd met alle door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, behalve de eed.