Parlementaire vraag nr. 298 van de heer Jef Van den Bergh van 23.04.2015

Parlementaire vraag nr. 298 van de heer Jef Van den Bergh dd. 23.04.2015

Kamer, Vragen en Antwoorden, 2014-2015, QRVA 54/029 dd. 15.06.2015, blz. 59

ABOS-circulaire.- Bijkomende kostenforfait

VRAAG (van de heer Van den Bergh)

Er bestaat een bijzonder belastingstelsel voor bezoldigingen die werknemers van privéondernemingen en ontwikkelingshelpers ontvangen voor werkzaamheden, die zij verrichten in een land buiten Europa, waarmee België geen belastingovereenkomst heeft gesloten en waarvan de duur per kalenderjaar ten minste één ononderbroken maand is. De regeling vervat in artikel 156 WIB92, van toepassing op niet-inwoners, is ook van toepassing op Belgische belastingplichtigen. De circulaire Ci. RH 241/424.903 van 5 maart 1992 (ABOS-circulaire) werkt deze bijzondere kostenforfait verder uit door onder meer enkele formaliteiten te voorzien, die door de belastingplichtige moeten worden voldaan om recht te hebben op de bijkomende kostenforfait. In nr. 36 van voormelde circulaire wordt gesteld dat de bijzondere regeling, voor de in het buitenland tewerkgestelde personeelsleden van privéondernemingen, slechts verleend wordt na voorlegging van een attest van de werkgever dat de perioden van tewerkstelling in het buitenland bevat en eventueel de opdeling van de inkomsten per periode van het jaar waarvoor de bijzondere regeling van toepassing is en de periode waarvoor het gewone aanslagstelsel geldt. Indien de werkgever (Belgische of buitenlandse) niet wil/kan meewerken en bijgevolg geen attest met voormelde informatie aflevert, zou de werknemer geen recht hebben op de toepassing van het bijzonder kostenforfait, onafhankelijk van zijn wil. Belastingplichtigen die onder dezelfde omstandigheden zijn tewerkgesteld en die de vereiste verklaring kunnen voorleggen zouden wel recht hebben op het bijzonder kostenforfait. Indien aan de hand van andere bewijsmiddelen (bijvoorbeeld werkvisa, stempels in paspoort, vliegtuigtickets en/of boarding passes, zeemans-boekje, enz.) wordt aangetoond dat aan alle andere voorwaarden is voldaan voor de toepassing van het bijzonder kostenforfait, dient de voorwaarde dat men een attest van de werkgever dient voor te leggen dan als essentieel te worden beschouwd voor de toepassing van de circulaire?

ANTWOORD (van de Minister van Financiën)

De circulaire nr. Ci.RH.241/424.903 van 5 maart 1992 (ABOS-circulaire) waar het geachte lid naar verwijst, legt de strikte voorwaarden en modaliteiten vast waarbinnen de administratie een bijzonder kostenforfait aanvaardt dat slechts van toepassing is op bepaalde, in een land buiten Europa behaalde bezoldigingen. Nr. 36 van die circulaire stelt daarbij duidelijk als voorwaarde dat werknemers van privéondernemingen een attest van de werkgever met specifieke informatie moeten voorleggen. De werkgever beschikt over alle gegevens en bewijsstukken die hem toelaten dit attest naar behoren op te maken. Wanneer de werkgever oordeelt dat hij een dergelijk attest niet kan of wil uitreiken, valt, gelet op het strikte kader waarin de bijzondere regeling geldt, de betrokken werknemer dus buiten het toepassingsgebied van voormelde circulaire. Indien de belastingplichtige evenwel over de nodige bewijsmiddelen beschikt, staat het hem vrij om, overeenkomstig artikel 49 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de aftrek van zijn werkelijke beroepskosten te vragen. Volledigheidshalve merk ik daarbij op dat hij de kosten die hem als eigen kosten van de werkgever werden terugbetaald, niet in zijn werkelijke beroepskosten mag opnemen, aangezien hij deze kosten niet zelf heeft gedragen.