Parlementaire vraag nr. 816 van de heer Eerdekens van 26.10.2001

VRAAG 01/816

Vraag nr. 816 van de heer Eerdekens dd. 26.10.2001


Vr. en Antw., Kamer, 2002-2003, nr. 143, blz. 18109-18110

Bull. nr. 837, pag. 1462-1463

Indiciaire taxatie - Raming kosten levensonderhoud

VRAAG

In menig arrest stellen de hoven van beroep van Luik en Brussel dat het niet ongefundeerd is de uitgaven van het huishouden te toetsen aan de bedragen waaronder het OCMW geen terugbetaling mag vorderen van een alimentatieplichtige. Daar die bedragen voor elke burger een bestaansminimum vormen, is de onderstelling dat een belastingplichtige over een vergelijkbaar inkomen moet kunnen beschikken om in zijn onderhoud te voorzien en zijn jaarlijkse huishouduitgaven te betalen volgens die rechterlijke uitspraken evenmin ongefundeerd.

1. Hoeveel belopen de "niet-besnoeibare" uitgaven waarvan aangenomen mag worden dat ze in het bedrag begrepen zijn waaronder het OCMW geen terugbetaling mag vorderen van een alimentatieplichtige, en wat is de precieze aard van die uitgaven?

2. Hoe kan een belastingplichtige, in de veronderstelling dat het niet mogelijk is de precieze aard en de hoegrootheid te bepalen van de uitgaven die begrepen zijn in het bedrag waaronder het OCMW geen terugbetaling mag vorderen van een alimentatieplichtige, de huishouduitgaven betwisten die door de administratie onder referentie aan het bestaansminimum werden vastgesteld?

ANTWOORD

De rechtspraak laat inderdaad toe dat de administratie voor het ramen van de gezinsuitgaven van een belastingplichtige kan steunen op de bepalingen getroffen ter uitvoering van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn waarbij het instellen van elke vervolging lastens een onderhoudsplichtige wordt verboden.

Volgens deze rechtspraak dienen de gezinsuitgaven begrepen te worden in de zin van gewone en dagelijks voorkomende uitgaven, van niet samendrukbare uitgaven vermits allen zonder onderscheid onmisbaar zijn om te voorzien in de minimale voldoening van de levensbehoeften (voeding, huisvesting, kleding, medische zorgen, enz.).

Dezelfde rechtspraak behoudt de mogelijkheid voor de belastingplichtigen om met nauwkeurige gegevens aan te tonen dat zij niet alle of een deel van de bedoelde gezinsuitgaven zouden hebben gedaan.