Parlementaire vraag nr. 1088 van de heer Hatry van 15.05.1998


Bull. nr. 787, pag. 2522

Vr. en Antw., Senaat, 1997-1998, nr. 1-81, blz. 4275

De Fiscale Koerier 98/498

Beroepskosten - Jaar van aftrek

VRAAG

Al te vaak zijn de antwoorden van de minister op juridische vragen eenvoudige beweringen, die op geen enkele wijze juridisch worden gestaafd. Vaak is het antwoord ook louter op opportuniteitsoverwegingen gebaseerd. Dit gold met name voor mijn vraag nr. 84 van 30 april 1996 (Bulletin van Vragen en Antwoorden, Senaat, 1995-1996, nr. 21, blz. 1066). Artikel 49 van het WIB bepaalt dat de kosten die in het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald of die het karakter van een zekere en vaststaande schuld hebben verkregen aftrekbaar zijn. Uit die tekst, die voor mij bijzonder duidelijk is, leid ik af dat wanneer een vennootschap een zekere en vaststaande schuld betaalt waarvan de tegenprestatie een fiscaal aftrekbare last is, de aftrek op dat ogenblik mag geschieden, met name in het belastbare tijdperk van de betaling.

Dat de last eventueel betrekking heeft op een ander boekhoudkundig jaar is volgens de bepalingen van de wet van geen belang. Dit wordt trouwens bevestigd door het Com.IB nr. 49/13 wanneer het jaar waarop de last betrekking heeft een toekomstig jaar is. De vraag is of het wel anders is wanneer het om een vorig jaar gaat.

De geachte minister zal begrepen hebben dat ik een antwoord wens dat juridisch gegrond is.

ANTWOORD

Uit artikel 49 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92), volgt dat de op gepaste wijze verantwoorde kosten die in het belastbare tijdperk zijn gedaan of gedragen om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden als beroepskosten kunnen worden aangemerkt van zodra voldaan is aan één van de volgende twee criteria:

  • hetzij dat de kosten tijdens het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald of gedragen;
  • hetzij dat de kosten tijdens het belastbare tijdperk het karakter van zekere en vaststaande schulden of verliezen hebben verkregen en als zodanig zijn geboekt.
Wat in het bijzonder de door het geachte lid gestelde vraag betreft, moet er vooreerst aan worden herinnerd dat het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen inzonderheid voorschrijft dat de prorata van kosten die pas in een later boekjaar zullen worden betaald maar die betrekking hebben op een verstreken boekjaar als toe te rekenen kosten op het passief van de balans onder de rubriek "overlopende rekeningen" moeten worden opgenomen.

Zulks impliceert dat het niet mogelijk is een eenduidig antwoord op de door het geachte lid gestelde vraag te verstrekken zonder over alle juridische en feitelijke gegevens te beschikken, zoals de boekingswijze en de juiste aard van de beoogde verrichtingen, alsmede van de bepalingen van de overeenkomsten, zulks om inzonderheid de vervaldag van de betalingen vast te stellen en het juiste tijdstip te bepalen waarop de schulden die aan de basis van deze betalingen liggen aan de in artikel 49, WIB 92, bedoelde voorwaarden voldoen.

Dienaangaande lijkt het evenwel aangewezen er aan te herinneren dat in toepassing van het eenjarigheidsbeginsel van de belasting, de door een factuur verantwoorde kosten die niet zouden zijn geboekt geweest op het ogenblik van de ontvangst ervan, niet meer als beroepskosten kunnen worden afgetrokken tijdens een later belastbaar tijdperk waarin de betaling van deze kosten plaatsvindt, wanneer die kosten betrekking hebben op het belastbare tijdperk waarin de factuur werd ontvangen.