Parlementaire vraag nr. 293 van de heer D'Hondt van 17.07.1987

Onroerende inkomsten - Verhuring aan loontrekkende - Gebruik voor beroepswerkzaamheid.

Tal van loontrekkenden verkiezen tegenwoordig de reële bedrijfslasten van hun bedrijfsinkomsten af te trekken. Onder die bedrijfslasten vinden we onder andere een deel van de huur van hun woning omdat ze bijvoorbeeld geregeld een kantoor in die woning gebruiken.

Heeft de aftrek daarvan gevolgen voor de eigenaar ?

1. Zal de eigenaar op het gebied van inkomsten uit onroerende eigendom worden belast op het netto-huurbedrag, tenminste indien het huurcontract niet precies bepaalt welk aandeel van het huurbedrag voor beroepsgebruik is bestemd ?

2. Kan de eigenaar-belastingplichtige tegen zijn controleur inbrengen dat het bestaan van een "huurcontract voor een voor woondoeleinden bestemd onroerend goed" de belasting van het netto-huurbedrag in de weg staat ?

3. Is het noodzakelijk en voldoende dat het huurcontract expliciet bepaalt dat het onroerend goed uitsluitend mag worden gebruikt voor privé-doeleinden, opdat het netto-huurbedrag niet zou worden belast ?

4. Kan de controleur een belastingplichtige-huurder weigeren een deel van zijn huishuur in te brengen als reële bedrijfslasten onder het voorwendsel dat het huurcontract slaat op een voor woondoeleinden bestemd onroerend goed ?

ANTWOORD

1. tot 3. De bepalingen van de huurovereenkomst binden slechts de contracterende partijen onderling en zijn, voor de toepassing van artikel 7, § 1, 2°, b, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, niet aan de administratie tegenstelbaar wanneer deze laatste vaststelt dat de huurder het onroerend goed geheel of gedeeltelijk gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid.

Daar de gegevens van de vraag impliceren dat de bepalingen van § 4, van artikel 7 van voormeld wetboek ter zake niet van toepassing zijn, is in de regel de totale nettohuur belastbaar bij de eigenaar (cf. nrs. 7/11, a, en 7/12 van de administratieve commentaar op genoemd wetboek).

Tot al wat dienen kan wordt de aandacht erop gevestigd dat betwistingen omtrent het gebruik van het in huur gegeven goed, tot de uitsluitende bevoegdheid van de burgerlijke rechtbanken behoort.



4.Het antwoord luidt ontkennend.
Het is wel te verstaan dat de betrokken belastingplichtige, overeenkomstig artikel 44 van voornoemd wetboek, het beroepsmatig gebruik van het onroerend goed en het bedrag van de huur dat hij dienaangaande wenst in mindering te brengen moet verantwoorden.