Parlementaire vraag nr. 114 van de heer Alain Mathot van 17.12.2009
Parlementaire vraag nr. 114 van de heer Alain Mathot dd. 17.12.2009
Personenbelasting
Taxatie volgens tekenen en indiciën
Belastbare grondslag
Tegenbewijs van de belastingplichtige
Belastbare grondslag in de PB
Bewijsmiddel
Bewijsmiddel van de administratie
Bewijsmiddel van de belastingplichtige
VRAAG
Overeenkomstig artikel 341 van het WIB 1992 kan de fiscus de belastbare grondslag ramen volgens tekenen en indiciën waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt dan uit de aangegeven inkomsten.
In geval van een indiciair tekort kan de belastingplichtige aantonen dat het tekort afkomstig is van:
- door de belastingplichtige tijdens het belastbaar tijdperk ontvangen niet-belastbare inkomsten;
- of inkomsten van andere belastbare tijdperken.
De rechtspraak lijkt te twijfelen tussen twee benaderingen met betrekking tot de inkomsten waarover de belastingplichtige beschikte om een eventueel indiciair tekort te rechtvaardigen.
Volgens de eerste benadering kan het indiciair tekort worden gerechtvaardigd aan de hand van sommen waarover de belastingplichtige beschikte op de eerste dag van het belastbaar tijdperk, ongeacht of deze sommen al dan niet onaangeroerd zijn gebleven gedurende het belastbaar tijdperk. Zo stelde het hof van beroep te Gent in zijn arrest van 9 september 2003 dat als er een indiciair tekort wordt vastgesteld (in dit geval 160.000 euro), de belastingbetaler dat tekort kan rechtvaardigen door te bewijzen dat die som op 31 december van het voorgaand jaar op een bankrekening op zijn naam stond. Volgens deze rechtspraak hoeft de belastingplichtige niet aan te tonen dat er tijdens het belastbaar tijdperk waarop het indiciair tekort betrekking heeft, geld van die bankrekening werd afgehaald. Met andere woorden, alleen al het feit dat er op 31 december van het jaar voorafgaand aan het indiciair tekort een rekening bestond volstaat om het indiciair tekort te rechtvaardigen.
Volgens de tweede benadering moet de belastingplichtige het indiciair tekort rechtvaardigen door te bewijzen:
- dat de sommen wel degelijk bestonden op 1 januari van het belastbaar tijdperk dat aanleiding geeft tot de belasting volgens tekenen en indiciën;
- en dat er geld afgehaald en op de bovengenoemde bedragen in mindering gebracht werd (het is niet vereist dat de som bestemd werd voor een uitgave in verband met de indiciaire afrekening). Met andere woorden, de belastingplichtige kan het indiciair tekort niet uitsluitend bewijzen aan de hand van "onaangeroerde" financiële middelen. In dit verband schreef de heer Jan Van Dyck in Fiscoloog van 15 oktober 2008 dat men de rechtbank van eerste aanleg te Leuven niet kan verwijten dat ze een uitspraak heeft gewezen die gebaseerd was op het gezond verstand (op 5 september 2008), toen ze stelde dat men met activa waaraan niets onttrokken werd, moeilijk bepaalde uitgaven kan rechtvaardigen. Indien de belastingplichtige bijvoorbeeld een indiciair tekort van 100.000 euro moet rechtvaardigen, kan hij dat moeilijk doen door te beweren dat hij eigenaar is van een villa van 200.000 euro, tenzij hij in staat is te bewijzen dat die villa tijdens het belastbaar tijdperk werd verkocht.
Kan u met het oog op een eerlijke en gelijke behandeling van alle belastingplichtigen aangeven aan welke van de twee theorieën de belastingadministratie de voorkeur geeft?
ANTWOORD (van de heer Reynders, Vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen)
Wanneer de administratie overeenkomstig artikel 341, WIB 92, de belastbare grondslag heeft geraamd volgens tekenen en indiciën waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt dan uit de aangegeven inkomsten, moet de belastingplichtige aan de hand van positieve en controleerbare gegevens (en niet aan de hand van loutere beweringen) aantonen dat die gegoedheid voortkomt uit andere inkomsten dan die welke in de inkomstenbelastingen kunnen worden belast of uit inkomsten die tijdens een vroegere periode dan de belastbare zijn verkregen. Wanneer de tekenen en indiciën in kwestie uit bepaalde uitgaven bestaan, moet de belastingplichtige, om het tegenbewijs te leveren, niet daarenboven bewijzen dat de door hem aangetoonde inkomsten, die de vastgestelde graad van gegoedheid verantwoorden, ook werkelijk werden aangewend om de bedoelde uitgaven te financieren noch voor welke specifieke doeleinden de fondsen in kwestie gebruikt zijn. De administratie meent, zoals door de rechtbank te Leuven voor recht wordt gezegd in het vonnis van 5 september 2008, dat het bezit van een vermogen (zoals bijvoorbeeld een bedrag bij de bank of een effectenportefeuille) op 31 december van het jaar voorafgaand aan datgene waarvoor het indiciair tekort is opgesteld, waarop geen enkele afname is gebeurd en dat onaangeroerd is gebleven gedurende het desbetreffende volledige belastbare tijdperk, niet beschouwd kan worden als een positief gegeven dat bepaalde uitgaven rechtvaardigt. In dit opzicht past het overigens eraan te herinneren dat de fiscale administratie zelf, bij het beoordelen van de belastbare grondslag met betrekking tot tekenen en indiciën, rekening houdt met de begin- en eindtoestand voor het bedoelde tijdperk van alle lopende en financiële rekeningen waarvan de belastingplichtige rekeninghouder is en waarvan de administratie kennis heeft op het moment van het opstellen van de indiciaire toestand. Overigens zijn de aangiften in de inkomstenbelastingen van de voorgaande jaren op zich niet voldoende om het bewijs van zijn spaarcenten te leveren. Een eenvoudige mogelijkheid tot besparen of te sparen volstaat niet om de aanwezigheid van liggende gelden te bewijzen bij het begin van de belastbare periode.