Parlementaire vraag nr. 1196 van de heer Christian Leysen van 19.10.2022
Kamer, Vragen en Antwoorden, 2022-2023, QRVA 55/099 d.d. 16.12.2022, blz. 126
Toepassingsgebied investeringsaftrek artikel 75, 3° WIB92
VRAAG (van de heer Leysen)
Op grond van artikel 68 WIB92 kan er genoten worden van een investeringsaftrek op de aanschaffings- of beleggingswaarde van de materiële vaste activa die in nieuwe staat zijn verkregen of tot stand gebracht en van de nieuwe immateriële vaste activa, indien die vaste activa in België voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt. Artikel 75 WIB92 sluit een aantal situaties uit waarop de investeringsaftrek niet van toepassing kan zijn. Zo sluit artikel 75, 3° WIB92 de investeringsaftrek uit voor vaste activa wanneer het recht van gebruik ervan anders dan op de wijze als vermeld sub 2° is overgedragen aan een andere belastingplichtige, tenzij de overdracht gebeurt aan een natuurlijke persoon of aan een vennootschap, die zelf aan de voorwaarden, criteria en grenzen voor de toepassing van de investeringsaftrek tegen eenzelfde of een hoger percentage voldoet, die de vaste activa in België gebruikt voor het behalen van winst of baten en die het recht van gebruik daarvan geheel noch gedeeltelijk aan een derde overdraagt. Concreet heeft artikel 75, 3° WIB92 tot gevolg dat een vennootschap die op grond van artikel 1:24, §§ 1 tot 6 WVV als kleine vennootschap wordt aangemerkt en derhalve cf. artikel 201, § 1, 1° WIB92 zou kunnen genieten van de investeringsaftrek ten belope van 8 % of 22 %, toch buiten het toepassingsgebied valt indien deze haar in aanmerking komende vaste activa verhuurt aan een vennootschap die niet aan de criteria van een kleine vennootschap voldoet. Artikel 75, 3° WIB92 in fine stelt bijkomend dat de investeringsaftrek eveneens uitgesloten is indien het gebruik van de vaste activa wordt overgedragen aan een kleine vennootschap die de activa op zijn beurt opnieuw geheel of gedeeltelijk overdraagt aan een derde. Met deze bepaling heeft de wetgever concreet willen verhinderen dat belastingplichtigen die zelf geen recht hebben op investeringsaftrek, het voordeel ervan (weliswaar onrechtstreeks) zouden kunnen genieten, door de investering te laten doen door iemand die wel recht heeft op investeringsaftrek en die de investering vervolgens doorverhuurt (Gedr. St. Kamer 1983-84, nr. 927/1, 28). Indien kleine vennootschap A rechtstreeks in aanmerking komende activa zou verhuren aan kleine vennootschap C, dan zou vennootschap A haar recht op investeringsaftrek kunnen toepassen. Doch, indien kleine vennootschap A zou verhuren aan grote vennootschap B, die vervolgens onderverhuurt aan C, wordt vennootschap A middels een strikte lezing van artikel 75, 3° WIB92 uitgesloten van de investeringsaftrek. In casu leidt de toepassing van artikel 75, 3° WIB92 derhalve tot een meer uitgebreide beperking van het toepassingsgebied dan werd bedoeld door de wetgever. Het Grondwettelijk Hof heeft in haar arrest van 1 september 2008 (G.H. nr. 127/2008) geoordeeld dat artikel 75, 3° WIB92 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, in zoverre het tot gevolg heeft dat een vennootschap die beantwoordt aan de kenmerken van een kleine vennootschap in de zin van artikel 201, eerste lid, 1° WIB92 en die, wegens de uitoefening van haar vennootschapsactiviteit, het gebruik van de verkregen vaste activa overdraagt aan een vennootschap die zelf beantwoordt aan de kenmerken van een kleine vennootschap in de zin van die laatste bepaling, van de investeringsaftrek wordt uitgesloten. Kan de situatie waarin kleine vennootschap A het gebruik van in aanmerking komende activa overdraagt aan grote vennootschap B die deze vervolgens op zijn beurt overdraagt aan kleine vennootschap C in het kader van artikel 75, 3° WIB92 beschouwd worden als een overdragen gebruik door een kleine vennootschap A aan een andere kleine vennootschap C? Een dergelijke interpretatie zou aansluiten met de bedoeling van de wetgever, het arrest van het Grondwettelijk Hof van 1 september 2008 en de beoogde relance van investeringen bij kleine vennootschappen cf. corona-wet III.
ANTWOORD (Vice-eersteminister en minister van Financiën, belast met de Coördinatie van de fraudebestrijding en de Nationale loterij)
In het beoogde geval moeten de verhuring van de activa door kleine vennootschap A aan grote vennootschap B en de onderverhuring van dezelfde activa door grote vennootschap B aan kleine vennootschap C als twee afzonderlijke overdrachten in de zin van artikel 75, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) worden beschouwd. Die activa komen niet voor de investeringsaftrek in aanmerking: - enerzijds omdat het recht van gebruik ervan wordt overgedragen aan een vennootschap (B) die zelf niet aan de voorwaarden, criteria en grenzen voor de toepassing van de investeringsaftrek tegen eenzelfde of een hoger percentage voldoet (artikelen 75, 3°, en 201, § 1, eerste lid, 2°, WIB 92) - anderzijds omdat het recht van gebruik ervan door die vennootschap (B) aan een derde (vennootschap C) wordt overgedragen (artikel 75, 3°, in fine, WIB 92).