Parlementaire vraag nr. 331 van mevrouw Veerle Wouters van 20.03.2013
Parlementaire vraag nr. 331 van mevrouw Veerle Wouters dd. 20.03.2013
Kamer, Vragen en Antwoorden, 2013-2014, QRVA 53/158 dd. 25.04.2014, blz. 82
Gemeenschappelijke aanslag. - Verdeling belastingverminderingen. - Invloed huwelijksvermogensstelsel. - Gelijkheidsbeginsel. - Verdeling volgens de aard van het netto-inkomen
VRAAG (van mevrouw Wouters)
Het Grondwettelijk Hof kwam in zijn arrest van 8 maart 2012, nr. 38/2012, tot de bevinding dat een verdeling van de belastingvermindering voor energiebesparende uitgaven bij een gemeenschappelijke aanslag tussen echtgenoten in verhouding tot het aandeel van elk der echtgenoten in het kadastraal inkomen in de plaats van in verhouding tot hun respectieve aandeel in de som van hun belastbare inkomen een schending van het gelijkheidsbeginsel inhoudt. Vanaf aanslagjaar 2013 heeft de wetgever consequent gekozen in geval van een gemeenschappelijke aanslag, dat als er een verdeling tussen echtgenoten gebeurt, de belastingverminderingen evenredig worden omgedeeld in functie van het belastbaar inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de belastbare inkomsten van de beide echtgenoten.
1. Wanneer bij de vaststelling van het totale netto-inkomen van elke echtgenoot geen rekening wordt gehouden met het huwelijksvermogensstelsel waaronder echtgenoten zijn gehuwd, ontstaat er dan geen nieuwe ongelijke behandeling bij een verdeling naar evenredigheid van de belastbare inkomsten wanneer de uitgaven van de belastingvermindering betrekking hebben op een onroerend goed waarvan ingevolge het aangenomen huwelijksvermogensstelsel de inkomsten en het eigendom vermogensrechtelijk én fiscaal toebehoren aan één echtgenoot?
2. Is het verantwoord dat als het inkomen uit en de schulden van een onroerend goed en het eigendom vermogensrechtelijk én fiscaal "eigen" zijn van één echtgenoot, het belastingvoordeel (gedeeltelijk) wordt toegekend aan de andere echtgenoot (bijvoorbeeld in verband met de belastingvermindering voor energiebesparende uitgaven)?
3. Zou een verdeling van de belastingverminderingen in geval van een gemeenschappelijke aanslag niet beter een parallel aanhouden met de wijze waarop het netto-inkomen in artikel 127 WIB 1992 wordt verdeeld en volgens de aard van het netto-inkomen waarop de belastingvermindering betrekking heeft?
4. Sluit een verdeling van de belastingverminderingen bij een gemeenschappelijke aanslag volgens deze wijze niet beter aan bij de decumul van de inkomsten waarin de wetgever heeft voorzien en de daaruit volgende verschillende behandeling naargelang de vermogensrechtelijke keuze die beide echtgenoten zijn aangegaan?
5. Is in die zin het Grondwettelijk Hof in zijn arrest van 8 maart 2012 en de wetgever bij de wet van 13 december 2012 niet te snel voorbijgegaan aan de decumulregels in artikel 127 WIB 1992?
ANTWOORD (van de Minister van Financiën)
Voor de vestiging van de personenbelasting wordt de strikte logica van het "eigen" zijn van bepaalde inkomsten en uitgaven niet steeds gevolgd. De huidige bepalingen verlagen in beginsel de belasting die verschuldigd is door beide echtgenoten samen. Zoals blijkt uit het door het geachte lid vermelde arrest van het Grondwettelijk Hof is de verdeling van een belastingvermindering in functie van het belastbare inkomen in veel gevallen een verdeling die toelaat dat de belastingvermindering maximaal wordt verrekend, en die dus voordelig is voor de belastingplichtigen. De wetgever heeft er duidelijk voor geopteerd om de regels voor de omdeling van de belastingverminderingen in geval van een gemeenschappelijke aanslag uniformer en eenvoudiger te maken. Gelet op de algemene vraag om de fiscaliteit te vereenvoudigen, zou het opnieuw in vraag stellen van deze wijzigingen niet opportuun zijn.