Parlementaire vraag nr. 960 van de heer Joy Donné van 24.03.2022
Kamer, Vragen en Antwoorden, 2021-2022, QRVA 55/086 d.d. 25.05.2022, blz. 144
Voordeel alle aard verwarming/elektriciteit. – Beperking forfaitaire waardering
VRAAG (van de heer Donné)
Sinds 1 januari 2022 is de forfaitaire waardering voor het kosteloos verstrekken van elektriciteit en/of verwarming enkel van toepassing indien tegelijk een onroerend goed ter beschikking wordt gesteld.
Door deze beperking wordt een onderscheid gemaakt tussen belastingplichtigen die tegelijk ook kunnen beschikken over een onroerend goed en degene die geen onroerend goed ter beschikking krijgen.
De regering verantwoordt het onderscheid omdat werknemers die momenteel al gebruik maken van het forfait normaal gezien niet kunnen bepalen welke woning hen ter beschikking wordt gesteld en daardoor geen invloed hebben op bijv. de prijsvoorwaarden voor de levering van verwarming en elektriciteit.
Echter, de Raad van State, afdeling wetgeving, is niet overtuigd door deze verantwoording en het advies over het koninklijk besluit hierover wijst op een mogelijke schending van het gelijkheidsbeginsel.
1. Hoe verantwoordt u het fiscale onderscheid terwijl voor de heffing van de socialezekerheidsbijdragen het voordeel enkel voor een echte conciërgewoning forfaitair wordt gewaardeerd en in alle andere gevallen de werkelijke waarde van het voordeel in aanmerking wordt genomen?
2. Hoe zal de fiscus de werkelijke waarde ramen als de elektriciteit of verwarming niet wordt geregistreerd met een afzonderlijke meter?
3. Welke methode zal de fiscus aanvaarden om het privématig en beroepsmatig deel van de verbruikte energie uit te splitsen?
4. Hoe wordt de werkelijke waarde van het voordeel bepaald wanneer de vennootschap het energieverbruik dekt met zonnepanelen en/of een thuisbatterij?
5. Heeft uw administratie al overlegd met de Rijksdienst voor sociale zekerheid om eenzelfde werkwijze te hanteren voor het bepalen van het werkelijk voordeel voor het ter beschikking stellen van elektriciteit en verwarming?
ANTWOORD (van de Minister van Financiën)
1. Zoals in het verslag aan de Koning bij het koninklijk besluit van 19 december 2021 tot wijziging van artikel 18, § 3, van het KB/WIB 92 op het stuk van de forfaitaire raming van de voordelen van alle aard voor de kosteloze verstrekking van verwarming en van elektriciteit is aangegeven, was de aanpassing die door het voormelde besluit werd aangebracht bedoeld om de forfaitaire waardering van het voordeel van alle aard voor het kosteloos verstrekken van elektriciteit en verwarming te beperken tot de gevallen waarin die waardering in de regel reeds werd gebruikt en verdere loonflexibilisering tegen te gaan. Het was dus niet de bedoeling om meteen tot eenzelfde fiscale en sociale behandeling van het voordeel van alle aard voor verwarming en elektriciteit te komen.
2. Wanneer een werkgever/vennootschap kosteloos verwarming en/of elektriciteit gebruikt tot andere doeleinden dan verwarming verstrekt aan een werknemer/bedrijfsleider, dan geeft dit aanleiding tot het belasten van een voordeel van alle aard in hoofde van de werknemer/ bedrijfsleider. Wanneer de verwarming en elektriciteit worden verstrekt voor de privéwoning van de werknemer/ bedrijfsleider, die geen door de werkgever/vennootschap ter beschikking gestelde woning is, moet dat voordeel worden vastgesteld in functie van de werkelijke waarde die het heeft bij de werknemer/bedrijfsleider. In de regel is de oplossing derhalve te vinden in het antwoord op de vraag: "welk is het bedrag dat de verkrijger in normale omstandigheden zou moeten besteden om een dergelijk voordeel te verkrijgen?".
3. Wanneer de kosteloze verstrekking van verwarming en elektriciteit gebruikt tot andere doeleinden dan verwarming in voorkomend geval zowel slaat op het privé- als beroepsmatig gedeelte van de woning, en er is geen afzonderlijke meter, dan moet de werknemer/bedrijfsleider de omdeling van het privé- en beroepsmatig verbruik naar best vermogen maken rekening houdende met de feitelijke omstandigheden. Hij mag hiervoor een beroep doen op alle door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen met uitzondering van de eed.
4. Wanneer de werkgever/vennootschap zonnepanelen plaatst op het dak van de privéwoning van de werknemer/ bedrijfsleider of er een thuisbatterij installeert en het eigendomsrecht daarvan overdraagt aan de werknemer/bedrijfsleider, dan ontstaat er in hoofde van deze laatste een voordeel van alle aard ingevolge de toekenning van zonnepanelen en/of een thuisbatterij. Dat voordeel moet worden vastgesteld in functie van de werkelijke waarde die het heeft bij de werknemer/bedrijfsleider en dit volgens dezelfde principiële regels als hiervoor uiteengezet. In principe zal de waardering van het voordeel gebeuren op basis van een voor particuliere klanten marktconforme aankoopprijs voor eenzelfde installatie.
Wanneer het eigendomsrecht niet wordt overgedragen aan de werknemer/bedrijfsleider, dan ontstaat er bij deze laatste een voordeel van alle aard maar ditmaal ingevolge de terbeschikkingstelling door de werkgever/vennootschap van zonnepanelen en/of een thuisbatterij. Ook hier moet dat voordeel worden vastgesteld in functie van de werkelijke waarde die het heeft bij de verkrijger. De waardering van dat voordeel kan dan bijvoorbeeld gebeuren op basis van de gangbare leaseprijs op jaarbasis van zonnepanelen en/of een thuisbatterij op de particuliere markt.
In het eerste geval moet er enkel in het jaar van de toekenning van de panelen en/of de batterij een voordeel van alle aard worden belast, terwijl in het geval van een terbeschikkingstelling voor ieder jaar van terbeschikkingstelling een voordeel van alle aard moet worden belast.
In de geschetste situatie moet enkel een voordeel van alle aard worden belast wegens de toekenning of de terbeschikkingstelling van zonnepanelen en/of een thuisbatterij. De opbrengst van de installatie wordt daardoor gelijkgesteld met de opbrengst van een privé installatie. Die opbrengst geeft derhalve geen aanleiding meer tot het belasten van een bijkomend voordeel van alle aard.
5. Mijn administratie overlegt op regelmatige basis met de Rijksdienst voor sociale zekerheid (RSZ) omtrent tal van problematieken. Deze problematiek is daarbij al aan bod gekomen, maar heeft nog niet geleid tot een éénvormige werkwijze. Mijn administratie volgt dit verder op met de RSZ.