Artikel 480, WIB 92
Art. 480 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 369, WIB; art. 1, KB 10.04.1992 - B.S. 30.07.1992; Numac: 1992003456)
§ 1. Worden beschouwd:
1° als moestuinen waarvan het kadastraal inkomen per hectare het hoogste in de gemeente of kadastrale afdeling van gemeente is:
a) de lusttuinen en de parken, met uitzondering van de gedeelten welke met bomen van een in de bossen groeiende houtsoort beplant zijn en een oppervlakte van tenminste 50 aren hebben en die als bossen aangezien worden;
b) de terreinen zonder speciale landbouwbestemming die, in een agglomeratie, tegen een tot het wegenisnet van de Staat, de provincie of de gemeente behorende verkeersweg gelegen zijn of waarvoor, onder de voorwaarden opgelegd door de organieke wettelijke bepalingen betreffende de ruimtelijke ordening en de stedebouw, een bouwvergunning is uitgereikt.
2° als bouwlanden, hooilanden of weilanden waarvan het kadastraal inkomen per hectare het hoogste in de gemeente of kadastrale afdeling van gemeente is:
a) de renbanen, de speel- of sportterreinen en de boomkwekerijen;
b) de mijnen en groeven, het kadastraal inkomen van de oppervlakte of van het gedeelte van de oppervlakte tot deze doeleinden geëxploiteerd, wordt vastgesteld zonder inachtneming van de mijnader of de laag die er zich bevindt.
3° als bouwlanden, hooilanden of weilanden waarvan het kadastraal inkomen per hectare het laagste in de gemeente of kadastrale afdeling van gemeente is, de wegen of lanen, de vijvers en de kanalen die geen deel uitmaken van het openbaar domein.
§ 2. Bij gebrek aan vergelijkingspunten in de gemeente worden de referenties gekozen in de dichtst bijgelegen gemeente waar onroerende goederen van de gewenste aard aangetroffen worden.