Parlementaire vraag nr. 673 van de heer Devlies van 02.03.2005

VRAAG

Artikel 11 WIB 1992 merkt als belastingplichtige van het onroerend inkomen aan: de volle eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker van het goed.

De bezitter is wettelijk de belasting verschuldigd opdat zijn bezit de vereiste voorwaarden verenigt voor de verkrijgende verjaring ( RPDB, tw. Impôts, nr. 244). Inderdaad als het bezit niet deugdelijk is, wordt men nooit eigenaar. Voor de verkrijgende verjaring is een deugdelijk bezit vereist. De bezitter oefent de macht uit, zoals die normaal uitgeoefend wordt door de titularis van een zakelijk recht. Daarbij moet hij het inzicht hebben de feitelijke macht over de zaak voor zichzelf en voor eigen rekening uit te oefenen.

1. Bent u het mij eens dat het begrip «bezitter» in artikel 11 WIB 1992 volgens het gemeenrecht moet worden uitgelegd ?

2.

a) Kan dit er toe leiden dat de bezitter te goeder of te kwader trouw het onroerend inkomen aangeeft, de administratie daarnaast ook de eigenaar van het zakelijk recht kan belasten ?

b) Zo ja, is het de bedoeling van de wetgever dat in dergelijk geval twee belastingplichtigen (eigenaar en bezitter) worden aangewezen als «belastingplichtigen», of vereisen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dat de administratie in dergelijk geval de bezitter ontlast ?

3. Als de bezitter te goeder of te kwader trouw geen spontane aangifte doet van het onroerend inkomen, is hij geen bezitter in de betekenis van de artikelen 2228 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. Het bezit is immers niet deugdelijk.

a) Heeft dit tot gevolg dat de administratie nooit een aangifte in de personenbelasting kan wijzigen om aanvullend een «bezitter » te taxeren ?

b) Wat is bijgevolg de ratio legis om de «bezitter» als belastingplichtige van het onroerend inkomen aan te merken als de administratie hem bij niet-aangifte nooit kan taxeren ?

ANTWOORD (vice-eerste minister en minister van Financiën, 31.03.2006)

Het begrip «bezitter» in artikel 11 van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992 moet inderdaad volgens het gemeenrecht worden uitgelegd.

Het onroerend inkomen is in principe belastbaar bij de eigenaar, behalve wanneer de bezitter op basis van de artikelen 2228 tot 2235 van het Burgerlijk Wetboek als dusdanig wordt aangemerkt en de eigenaar totaal geen handelingen meer stelt als eigenaar.

In dit geval zal het kadastrale inkomen in hoofde van de bezitter gevestigd worden en niet in hoofde van de eigenaar. De bezitter wordt immers geacht krachtens artikel 2230 van het Burgerlijk Wetboek voor zichzelf, en als eigenaar te bezitten, tenzij bewezen is dat hij heeft aangevangen voor een ander te bezitten. Het onroerend inkomen is dan ook enkel bij de bezitter belastbaar.