Parlementaire vraag nr. 613 van de heer Daniel Senesael van 09.09.2021

Kamer, Vragen en Antwoorden, 2020-2021, QRVA 55/067 d.d. 26.10.2021, blz. 187

Bericht van het ministerie van Financiën van 11 juli 2016

VRAAG (van de heer Senesael)

In een op 11 juli 2016 gepubliceerd bericht van het ministerie van Financiën (2016003244) in verband met de belasting van de aanvullende kapitalen van groepsverzekeringen en de gelijkstelling van de brugpensioenen wordt er een onderscheid gemaakt tussen de personen die na 2015 op brugpensioen gesteld werden of het statuut van werkloze met bedrijfstoeslag (SWT) verkregen en degenen die voordien op brugpensioen gesteld werden of het SWT-statuut verkregen. De kapitalen worden in die gevallen respectievelijk tegen 10,09 % en 16,50 % belast. Dat onderscheid stoelt op de beschikbaarheid, of de niet beschikbaarheid, voor de arbeidsmarkt van die personen bij de op brugpensioenstelling. In het koninklijk besluit van 27 februari 2013 (2013022110) is er evenwel vastgelegd dat de gelijkstelling van bepaalde perioden van conventioneel brugpensioen of van SWT, waarvoor er afgeweken wordt van de beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt, gebeurt op basis van het normaal loon. In het bovenvermelde bericht wordt er kennelijk geen rekening gehouden met de elementen van het koninklijk besluit van 2013 waarnaar ik hierboven verwijs en kennelijk dus ook niet met dat besluit in het kader van de belasting van de personen die vóór 2015 op brugpensioen gesteld werden of het SWT-statuut verkregen. Kunt u die problematiek toelichten? Kan er een oplossing aangereikt worden?

ANTWOORD (van de Minister van Financiën)

Het koninklijk besluit van 27 februari 2013 waarnaar wordt verwezen, voorziet in bijzondere toekennings- en berekeningsregels van het wettelijk pensioen voor bepaalde met arbeidsvakken gelijkgestelde perioden, zoals inzonderheid het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag (SWT). Het administratieve standpunt in kwestie werd ingenomen als gevolg van een beslissing van de Groep van Tien om SWT gelijk te stellen met werkloosheid voor wat betreft de toepassing van een gunstig fiscaal regime gekoppeld aan het begrip 'effectief actief'. Dit standpunt is uitvoerig becommentarieerd in de circulaire 2020/C/151 van 26 november 2020. Het begrip 'effectief actief', in het kader waarvan de circulaire voorziet in de gelijkstelling van perioden van inactiviteit of van mindere activiteit met perioden van activiteit, vormt een voorwaarde voor de toepassing van het gunstig belastingregime van sommige aanvullende pensioenkapitalen van werknemers. Er moet vastgesteld worden dat de gelijkgestelde perioden om het wettelijk pensioen vast te stellen waarvan sprake in voornoemd koninklijk besluit niets te maken hebben met de gelijkgestelde perioden om een gunstige belastingheffing van aanvullende pensioenen toe te staan zoals beschreven in voornoemde circulaire. De bepalingen van dit koninklijk besluit zijn bijgevolg niet relevant voor de fiscale bepalingen in kwestie.