Commentaar van art. 67ter, WIB 92 (bijwerking)
Bijwerking Com.IB 92 d.d. 01.10.2018
TITEL II: PERSONENBELASTING
HOOFDSTUK II: GRONDSLAG VAN DE BELASTING
Afdeling IV: Beroepsinkomen
Onderafdeling III: Vaststelling van het netto-inkomen
B. Economische vrijstellingen
1°ter. Bijkomend personeel
Art. 67ter, WIB 92
INHOUDSTAFEL
67ter/0 | |
67ter/1 | |
67ter/2 | |
67ter/3 | |
67ter/5 | |
67ter/6 | |
C. Berekening van de gepresteerde arbeidsdagen per personeelslid | 67ter/7 |
67ter/8 | |
E. Gepresteerde arbeidsdagen van personeelsleden met een laag loon | 67ter/12 |
67ter/13 | |
IV. BEREKENING VAN HET AANTAL PERSONEELSEENHEDEN WAARVOOR DE VRIJSTELLING KAN BEKOMEN WORDEN | |
67ter/17 | |
67ter/18 | |
67ter/19 | |
67ter/20 | |
E. Berekening van het aantal personeelseenheden waarvoor vrijstelling kan bekomen worden | 67ter/21 |
67ter/22 | |
67ter/23 | |
67ter/24 | |
67ter/25 | |
67ter/26 | |
67ter/27 | |
67ter/28 | |
D. Belastingplichtigen betrokken bij verrichtingen als bedoeld in de | 67ter/29 |
67ter/30 | |
67ter/31 | |
67ter/32 |
Inleiding
67ter/0
Deze bijwerking heeft betrekking op art. 67ter, WIB 92, zoals het van toepassing is voor het aj. 2018. Het is van kracht in de huidige versie sinds 01.01.2008 (art. 61 PW 08.06.2008 – BS 16.06.2008).
De in het huidig art. vermelde bedragen in euro zijn te indexeren basisbedragen. Voor aj. 2018, zijn de geïndexeerde bedragen de volgende:
Basisbedrag | Aj. 2018 |
3.720 euro | 5.830 euro |
De bedragen betreffende het bruto dag- of uurloon van respectievelijk 90,32 euro en 11,88 euro worden niet geïndexeerd (art. 178, § 5, 3°, WIB 92).
I. WIB 92
67ter/1
Art. 67ter
§ 1. Winst en baten van belastingplichtigen die op 31 december 1997 of aan het einde van het jaar waarin de uitoefening van hun beroep is aangevangen, als die op een latere datum is begonnen, minder dan elf werknemers, in de zin van artikel 30, 1°, tewerkstellen, worden vrijgesteld tot een bedrag gelijk aan 3.720 EUR per in België bijkomend tewerkgestelde personeelseenheid, waarvan het bruto dag- of uurloon niet hoger is dan 90,32 of 11,88 EUR. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, dit bedrag van het bruto dag- of uurloon verhogen tot 100 of 13 EUR.
§ 2. Het aantal in België bijkomend tewerkgestelde personeelseenheden wordt vastgesteld door het gemiddeld personeelsbestand van de belastingplichtige tijdens het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, te vergelijken met dat van het voorgaande kalenderjaar of, voor natuurlijke personen die niet per kalenderjaar boekhouden en hun boekjaar vóór 31 december afsluiten, door het gemiddeld personeelsbestand van de belastingplichtige van het voorlaatste kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, te vergelijken met dat van het voorgaande kalenderjaar.
Er wordt evenwel geen rekening gehouden met de personeelsaangroei die het gevolg is van een overname van werknemers welke reeds vóór 1 januari 1998 waren aangeworven, ofwel door een onderneming waarmede de belastingplichtige zich rechtstreeks in enigerlei band van wederzijdse afhankelijkheid bevindt, ofwel door een belastingplichtige waarvan hij de beroepswerkzaamheid geheel of gedeeltelijk voortzet ingevolge een gebeurtenis die niet bedoeld is in § 5.
§ 3. Indien het gemiddeld personeelsbestand tijdens het jaar volgend op de vrijstelling is verminderd ten opzichte van het jaar van vrijstelling, wordt het totaal bedrag van de voordien krachtens § 1 vrijgestelde winst of baten echter verminderd met 3.720 EUR per afgevloeid personeelslid; de voordien vrijgestelde winst of baten worden in dat geval als winst of baten van het volgende belastbare tijdperk beschouwd.
Het eerste lid vindt geen toepassing indien en in de mate dat de betrokkene aantoont dat de bijkomende tewerkstelling het erop volgende jaar behouden is gebleven bij de werkgever die zijn personeel heeft overgenomen in omstandigheden bedoeld in § 2, tweede lid.
§ 4. Dit artikel is niet van toepassing wanneer de belastingplichtige voor dezelfde bijkomende personeelseenheden de toepassing heeft gevraagd van artikel 67.
§ 5. Ten aanzien van de belastingplichtigen betrokken bij verrichtingen als bedoeld in de artikelen 46 en 211, blijven de bepalingen van dit artikel van toepassing alsof die verrichtingen niet hadden plaatsgevonden.
Art. 178, § 5
In afwijking van paragraaf 1, worden de volgende bedragen niet geïndexeerd:
(…)
3°de bedragen van het brutodag- of uurloon bedoeld in artikel 67ter, § 1.
II. BEDOELDE BELASTINGPLICHTIGEN
A. Algemeen
67ter/2
Een gedeelte van de winst en baten kan, per in België bijkomend tewerkgestelde personeelseenheid met een laag loon, worden vrijgesteld van belastingplichtigen die op 31.12.1997 (of aan het einde van het jaar waarin de uitoefening van hun beroep is aangevangen als die op een latere datum is begonnen) minder dan 11 werknemers in de zin van art. 30, 1°, WIB 92, tewerkstellen (art. 67ter, § 1, WIB 92).
B. Voorwaarden
67ter/3
Om te bepalen of die grens van 11 werknemers op 31.12.1997 (of op het einde van het jaar waarin de uitoefening van hun beroep is aangevangen als die op een latere datum is begonnen), al dan niet is bereikt, moet rekening worden gehouden met alle personeelsleden die bezoldigingen genieten in de zin van art. 30, 1°, WIB 92, met inbegrip van de in het personeelsregister ingeschreven werknemers die op die datum inactief zijn, zoals langdurig zieken, werknemers met volledige loopbaanonderbreking, werknemers met toegestaan verlof, enz.
67ter/4
Het is zonder belang of deze werknemers al dan niet in aanmerking komen voor de berekening van de vrijstelling. Zodoende dienen ook de werknemers met een hoger loon en de werknemers die in het buitenland worden tewerkgesteld, voor voormelde grens in aanmerking worden genomen. Personeelsleden die deeltijdse arbeid verrichten, moeten bij het vaststellen van deze grens voor één volledige eenheid worden geteld (Cass. 19.05.1995, arrest C95/9, Fisconet).
Anderzijds moeten bedrijfsleiders, van wie de inkomsten als bezoldigingen in de zin van art. 30, 2°, WIB 92, worden aangemerkt en de meewerkende echtgenoten van wie de inkomsten als bezoldigingen in de zin van art. 30, 3°, WIB 92, worden aangemerkt niet worden meegeteld om te bepalen of de grens van 11 werknemers al dan niet is bereikt.
De omstandigheid dat de grens van 11 werknemers op een latere datum dan 31.12.1997 (of op het einde van het jaar van de aanvang van de exploitatie) wordt overschreden, ontneemt de betrokken belastingplichtige geenszins het recht op de vrijstelling.
III. BEREKENING VAN HET GEMIDDELD PERSONEELBESTAND
A. Algemene principes
67ter/5
Het aantal in België bijkomend tewerkgestelde personeelseenheden wordt vastgesteld door het gemiddeld personeelsbestand van de belastingplichtige tijdens het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, te vergelijken met dat van het voorgaande kalenderjaar of, voor natuurlijke personen die niet per kalenderjaar boekhouden en hun boekjaar vóór 31 december afsluiten, door het gemiddeld personeelsbestand van de belastingplichtige van het voorlaatste kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, te vergelijken met dat van het voorgaande kalenderjaar (art. 67ter, § 2, WIB 92).
Het gemiddeld personeelsbestand van de belastingplichtige tijdens een jaar wordt berekend door het totaal van de door zijn werknemers in die periode gepresteerde arbeidsdagen te delen door het aantal arbeidsdagen dat normaal tijdens een jaar door een werknemer kan worden gepresteerd. Vooreerst zal dus per werknemer en per jaar de gepresteerde arbeidsdagen moeten worden vastgesteld, waarbij tevens zal moeten worden nagegaan onder welke arbeidsregeling deze werknemer werkzaam is.
Uitsluitend de in België bijkomend tewerkgestelde personeelseenheden waarvan het bruto dag- of uurloon niet hoger is dan 90,32 euro of 11,88 euro en die hierna dan ook 'personeelsleden met een laag loon' worden genoemd, komen voor de vrijstelling in aanmerking. Deze bedragen worden niet geïndexeerd (art. 178, § 5, 3°, WIB 92).
Ze kunnen, bij een in ministerraad overlegd koninklijk besluit, gebracht worden op respectievelijk 100 euro (dagloon) en 13 euro (uurloon), maar een dergelijk besluit werd niet genomen.
Vermits de toepassing van deze maatregel enerzijds beperkt wordt tot de werkelijk nieuwe tewerkstelling (Doc. 1206/1, 1207/1, Kamer, gewone zitting 1996-1997, blz. 21 en Doc. 1206/3, Kamer, gewone zitting 1997-1998, blz. 8) en anderzijds uitsluitend personeelsleden met een laag loon betreft, zal zowel het gemiddeld personeelsbestand van alle personeelsleden als het gemiddeld personeelsbestand van de personeelsleden met een laag loon moeten worden berekend, waarbij de aangroei van deze laatste categorie van personeelsleden, met het oog op de te verlenen vrijstelling, in voorkomend geval zal moeten beperkt worden tot de totale personeelsaangroei.
B. Personeelsleden waarmee geen rekening mag worden gehouden voor de berekening van het gemiddeld personeelsbestand
67ter/6
1. Bedrijfsleiders en meewerkende echtgenoten
Bedrijfsleiders bedoeld in art. 30, 2° en 32, WIB 92, mogen niet in aanmerking genomen worden voor de berekening van de vrijstelling voor bijkomend personeel. Voor de berekening van het gemiddeld personeelsbestand moeten ze dus buiten beschouwing worden gelaten.
Hetzelfde geldt voor de meewerkende echtgenoten bedoeld in de art. 30, 3° en 33, WIB 92.
2. Personeelsleden tewerkgesteld in het buitenland
De in het buitenland tewerkgestelde personeelsleden moeten ook buiten beschouwing worden gelaten voor de berekening van het gemiddeld personeelsbestand.
3. Personeelsleden overgenomen van andere ondernemingen
Bij de berekening van het gemiddeld personeelsbestand mag geen rekening gehouden worden met de personeelsaangroei die het gevolg is van een overname van personeelsleden die reeds vóór 01.01.1998 waren aangeworven door ondernemingen waarmee de belastingplichtige zich rechtstreeks in enigerlei band van wederzijdse afhankelijkheid bevindt of door een belastingplichtige waarvan hij de beroepswerkzaamheid geheel of gedeeltelijk voortzet ingevolge een gebeurtenis die niet bedoeld is in de art. 46 en 211, WIB 92.
De term 'enigerlei band van wederzijdse afhankelijkheid' dient te worden begrepen in de zin van de art. 26 en 79, WIB 92.
De toepassing van de vrijstelling is dus duidelijk beperkt tot de werkelijk nieuwe tewerkstelling, zodat ze niet geldt voor:
- het personeel dat wordt overgenomen door een pas opgerichte vennootschap die de beroepswerkzaamheid van een bestaande onderneming voortzet (ongeacht of die vennootschap werd opgericht door de belastingplichtige wiens onderneming zij voortzet, door zijn familieleden of door derden), voor zover dit personeel door de bestaande onderneming reeds vóór 01.01.1998 was aangeworven;
- het vóór 01.01.1998 aangeworven personeel van een eenmanszaak die door de belastingplichtige (natuurlijke personen) wordt overgenomen, ongeacht of de belastingplichtige al dan niet met de gewezen exploitant verwant is en eventueel reeds vóór de overname in de zaak werkzaam was;
- over het algemeen, personeelsleden die na een exploitantwisseling verder worden tewerkgesteld en die vóór 01.01.1998 door de vroegere exploitant waren aangeworven;
- de overname van personeel door een belastingplichtige die een onderneming, een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid in zijn bezit krijgt door erfopvolging, schenking of vereniging in één hand van alle aandelen van een handelsvennootschap, voor zover dit personeel vóór 01.01.1998 deel uitmaakte van de overgenomen onderneming, bedrijfsafdeling of tak van werkzaamheid.
Door de overlater na 31.12.1997 aangeworven personeelsleden mogen daarentegen wel in aanmerking worden genomen bij de berekening van de vrijstelling ten name van de overnemer.
4. Personeelsleden waarvoor de in art. 67, WIB 92, bedoelde vrijstelling wordt gevraagd
De vrijstelling bedoeld in art. 67ter, WIB 92, kan niet worden toegestaan wanneer de belastingplichtige voor dezelfde bijkomende personeelseenheden de toepassing vraagt van de vrijstelling voor bijkomend personeel tewerkgesteld voor een betrekking van diensthoofd voor de uitvoer of een betrekking van diensthoofd van de afdeling Integrale kwaliteitszorg (art. 67, WIB 92).
C. Berekening van de gepresteerde arbeidsdagen per personeelslid
67ter/7
1. Multifunctionele aangifte (DmfA)
Om het gemiddeld personeelsbestand te bepalen dient vooreerst het aantal tijdens een jaar gepresteerde arbeidsdagen van een personeelslid te worden vastgesteld. Meestal kan gesteund worden op de DmfA (Déclaration multifonctionnelle/multifunctionele Aangifte die, sinds het eerste kwartaal van 2003, de kwartaalaangifte RSZ vervangt).
2. Opzeggings- of verbrekingsvergoedingen
Voor de vaststelling van het aantal gepresteerde arbeidsdagen wordt geen rekening gehouden met de arbeidsdagen die betrekking hebben op de perioden die gedekt zijn door de personeelsleden verkregen opzeggings- en verbrekingsvergoedingen.
3. Deeltijdse arbeid
Het totaal aantal deeltijdse arbeidsdagen moet herleid worden tot het equivalent in normale voltijdse arbeidsdagen.
D. Berekening van het gemiddeld dag- of uurloon
1. Algemeen
67ter/8
Aangezien de vrijstelling voor bijkomend personeel uitsluitend wordt verleend voor personeelsleden met een laag loon, dient deze categorie van personeelsleden te worden afgezonderd.
Voor de kwartalen waarin het gemiddeld bruto dag- of uurloon niet hoger is dan respectievelijk 90,32 euro of 11,88 euro, kan de werknemer als een personeelslid met een laag loon worden beschouwd.
De berekening geschiedt per kwartaal.
Zijn gemiddeld dag- of uurloon wordt verschillend berekend, naar gelang de werknemer respectievelijk voltijds of deeltijds is tewerkgesteld.
2. Gemiddeld dagloon
67ter/9
Het gemiddeld dagloon van een voltijdse werknemer wordt, voor elk kwartaal, berekend door het bedrag van de door die werknemer in de loop van dat kwartaal verkregen brutolonen te delen door het totaal van de door die werknemer in datzelfde kwartaal gepresteerde arbeidsdagen.
Onder het 'bedrag van de brutolonen' wordt verstaan, het totaal van de brutolonen, met uitzondering van de opzeggings- en verbrekingsvergoedingen.
De eindejaarspremies, dertiende maand, enz., die evenzeer onder de brutolonen moeten worden begrepen en die in de regel in eenmaal aan de werknemers worden uitbetaald, moeten in het jaar waarin zij worden ontvangen evenredig worden omgedeeld over het aantal kwartalen waarin de betrokken werknemers een brutoloon hebben ontvangen. Bij uitbetaling van de eindejaarspremie door een derde, bv. een fonds voor bestaanszekerheid, moet het bedrag ervan, dat mag geacht worden overeen te stemmen met 25 % van de brutolonen van het kwartaal waarin die premie gewoonlijk wordt betaald, eveneens evenredig worden omgedeeld over het aantal kwartalen waarin de betrokken werknemers tijdens dat jaar een brutoloon hebben ontvangen.
3. Gemiddeld uurloon
67ter/10
Het gemiddeld uurloon van een deeltijdse werknemer wordt, voor elk kwartaal, berekend door het bedrag van de door die werknemer in de loop van dat kwartaal verkregen brutolonen te delen door het totaal van de door die werknemer in datzelfde kwartaal gepresteerde arbeidsuren.
Opmerkingen
67ter/11
Werknemers die in de loop van eenzelfde kwartaal gedeeltelijk voltijds en gedeeltelijk deeltijds werden tewerkgesteld, moeten voor deze berekening als deeltijdse werknemers worden aangemerkt. Dit houdt in dat ook voor het gedeelte van dat kwartaal waarin voltijdse prestaties werden verricht, de bezoldigde arbeidsuren moeten worden opgegeven.
Fracties van uren dienen decimaal te worden voorgesteld en te worden afgerond op de tweede decimaal (225 uur en 10 minuten wordt bv. 225,17).
E. Gepresteerde arbeidsdagen van personeelsleden met een laag loon
67ter/12
Voor personeelsleden waarvoor de berekening van het gemiddeld bruto dag- of uurloon tijdens één of meerdere kwartalen van een bepaald jaar respectievelijk 90,32 euro of 11,88 euro niet overschrijdt, dienen de tijdens die kwartalen gepresteerde arbeidsdagen te worden afgezonderd, teneinde ze in aanmerking te nemen voor de berekening van het gemiddeld personeelsbestand van de personeelsleden met een laag loon.
F. Berekening van het gemiddeld personeelsbestand
1. Algemeen
67ter/13
Het gemiddeld personeelsbestand van een bepaald jaar wordt verkregen door het totaal aantal door het personeel tijdens dat jaar in België gepresteerde arbeidsdagen, te delen door het aantal arbeidsdagen dat normaal tijdens dat jaar door één werknemer kan worden gepresteerd.
Om de noemer van voormelde breuk te bepalen, dient rekening te worden gehouden met de arbeidsregeling die op de betrokken personeelsleden van toepassing is.
Zowel het gemiddeld personeelsbestand van alle personeelsleden als dat van de personeelsleden met een laag loon worden berekend.
2. Arbeidsregeling
67ter/14
Voor de personeelsleden die in het stelsel van de vijfdagenweek werkzaam zijn, moet het totaal aantal voor dat personeel in aanmerking te nemen arbeidsdagen worden gedeeld door 251.
Onder 'arbeidsdagen' moet hier in de regel worden verstaan: de dagen waarop werkelijk arbeid wordt verricht van normale duur.
Voor personeelsleden die werkzaam zijn in het stelsel van de zesdagenweek, mag het aantal gepresteerde arbeidsdagen worden gedeeld door 303.
Voor de personeelsleden op wie een andere arbeidsregeling van toepassing is, moet het gemiddeld aantal personeelsleden worden berekend door het totaal aantal in aanmerking te nemen arbeidsdagen te delen door het aantal arbeidsdagen dat normaal tijdens een jaar door een personeelslid in die arbeidsregeling kan worden gepresteerd.
Opmerking: feestdagen
De getallen '251' (stelsel van de vijfdagenweek) of '303' (stelsel van de zesdagenweek) uit de noemer werden bekomen door van de 365 dagen die een burgerlijk jaar normaal telt, de niet-gepresteerde weekenddagen evenals de tien wettelijke feestdagen in mindering te brengen.
Omwille van de logica en om de samenhang inzake de wijze van vaststelling van de noemer van de breuk te bewaren, mogen de wettelijke feestdagen - zelfs wanneer ze betaald zijn en aangegeven bij de RSZ - derhalve niet in aanmerking worden genomen om de teller van de voormelde breuk te bepalen.
Indien de wettelijke feestdagen deel zouden uitmaken van de bezoldigde dagen opgenomen onder kolom 7 van de vakken V en VI van de tabel 276 T, wat doorgaans het geval zal zijn, dienen ze hier dus uit te worden verwijderd. Hiertoe verdient het aanbeveling om per personeelslid de wettelijke feestdagen op te nemen in kolom 9 'Correcties' van voormelde vakken V en VI en ze over de vier kwartalen te spreiden op basis van de in elk kwartaal voorkomende wettelijke feestdagen.
3. Berekening van het gemiddelde voor alle personeelsleden
67ter/15
Deze berekeningen moeten tweemaal worden uitgevoerd, nl. éénmaal met betrekking tot het volledige personeelsbestand en éénmaal met betrekking tot de personeelsleden met een laag loon.
Voor de berekening van het gemiddeld personeelsbestand van alle personeelsleden, moeten de door hen gepresteerde arbeidsdagen derhalve worden gedeeld door 251 in de vijfdagenweek, door 303 in de zesdagenweek en door het aantal arbeidsdagen dat normaal tijdens een jaar door een personeelslid kan worden gepresteerd in de andere gevallen. Het resultaat van die bewerkingen moet steeds tot op twee cijfers na de komma worden uitgerekend.
4. Berekening van het gemiddelde voor de personeelsleden met een laag loon
67ter/16
De berekening van het gemiddeld personeelsbestand van de personeelsleden met een laag loon geschiedt op dezelfde wijze als onder nr. 67ter/15, met dien verstande dat uitsluitend de arbeidsdagen van de kwartalen waarin het gemiddeld dag- of uurloon van die personeelsleden respectievelijk 90,32 euro of 11,88 euro niet overschrijdt, voor deze berekening in aanmerking mogen worden genomen.
IV. BEREKENING VAN HET AANTAL PERSONEELSEENHEDEN WAARVOOR DE VRIJSTELLING KAN BEKOMEN WORDEN
A. Algemeen
67ter/17
Het aantal personeelsleden dat recht geeft op vrijstelling, stemt in principe overeen met de aangroei in de betrokken jaren van de personeelsleden met een laag loon. Die aangroei mag, voor de toekenning van de vrijstelling, evenwel nooit meer bedragen dan de totale personeelsaangroei tijdens die jaren.
Derhalve dient zowel de totale personeelsaangroei als de aangroei van de personeelsleden met een laag loon te worden vastgesteld.
B. Totale personeelsaangroei
67ter/18
Voor elk kalenderjaar N wordt de totale personeelsaangroei bepaald door het verschil te maken tussen:
- enerzijds, het gemiddelde van het volledige personeelsbestand tijdens het jaar N;
- en, anderzijds, het gemiddelde van het volledige personeelsbestand tijdens het jaar N-1.
Voormelde vergelijking gebeurt steeds per kalenderjaar, ook voor de ondernemingen die hun boekhouding op een andere datum dan 31 december afsluiten.
Het verschil tussen voormelde gemiddelden wordt afgerond naar de hogere of lagere eenheid (gedeelten van minder dan 50 honderdsten worden weggelaten, gedeelten van 50 honderdsten en meer worden voor één eenheid gerekend).
Voorbeeld
- Gemiddelde van het volledige personeelsbestand in 2017: 9,88
- Gemiddelde van het volledige personeelsbestand in 2016: 8,34
- Verschil of bijkomende personeelseenheden: 1,54 afgerond: 2
C. Aangroei van de personeelsleden met een laag loon
67ter/19
De berekening van de aangroei van de personeelsleden met een laag loon geschiedt op dezelfde wijze als de berekening van de totale personeelsaangroei, met dien verstande dat bij die berekening uiteraard slechts rekening zal worden gehouden met de personeelsleden met een laag loon.
D. Nieuwe ondernemingen
67ter/20
Voor ondernemingen (of verkrijgers van baten, enz.) die hun activiteit vanaf 01.01.1998 hebben opgestart, is het geheel van het gemiddeld personeelsbestand voor dat jaar als bijkomend personeel te beschouwen (Doc. 1206/1, 1207/1, Kamer, gewone zitting 1996-1997, blz. 21). Voor dergelijke belastingplichtigen stemt m.a.w. de totale personeelsaangroei en de aangroei van de personeelsleden met een laag loon vanaf het jaar 1998 in principe respectievelijk overeen met het gemiddelde volledige personeelsbestand en het gemiddelde personeelsbestand van de personeelsleden met een laag loon voor dat jaar.
De aandacht wordt nogmaals gevestigd op het feit dat de maatregel beperkt is tot de werkelijk nieuwe tewerkstelling, met uitsluiting dus van personeelsleden die zijn overgenomen van ondernemingen.
E. Berekening van het aantal personeelseenheden waarvoor vrijstelling kan bekomen worden
67ter/21
Het aantal personeelsleden waarvoor de vrijstelling kan bekomen worden, stemt overeen met de onder nr. 67ter/19 beoogde aangroei van de personeelsleden met een laag loon, zonder dat die aangroei evenwel hoger mag zijn dan de onder nr. 67ter/18 beoogde totale personeelsaangroei. In dergelijk geval moet het onder nr. 67ter/19 bekomen resultaat dus worden beperkt tot het onder nr. 67ter/18 verkregen resultaat.
Wanneer voor een bepaald kalenderjaar wordt vastgesteld dat één van de onder voormelde nrs. 67ter/18 of 67ter/19 beoogde resultaten gelijk is aan nul of negatief is (wat betekent dat er een personeelsafname is), kan er voor het betrokken aanslagjaar in geen geval een vrijstelling voor bijkomend personeel met een laag loon worden verleend.
Voorbeelden
Totale personeelsaangroei: 2
Aangroei van de personeelsleden met een laag loon: 4
Aantal personeelsleden waarvoor de vrijstelling kan bekomen worden: 2
Totale personeelsaangroei: - 1
Aangroei van de personeelsleden met een laag loon: 4
Aantal personeelsleden waarvoor de vrijstelling kan bekomen worden: 0
Totale personeelsaangroei: 2
Aangroei van de personeelsleden met een laag loon: - 1
Aantal personeelsleden waarvoor de vrijstelling kan bekomen worden: 0
V. BEDRAG VAN DE VRIJSTELLING
67ter/22
Het bedrag van de vrijstelling bedraagt 3.720 euro per bijkomend tewerkgestelde personeelseenheid met een laag loon (art. 67ter, § 1, WIB 92).
Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk (art. 178, § 1, WIB 92).
VI. AANREKENING VAN DE VRIJSTELLING
A. Natuurlijke personen
67ter/23
Ten name van natuurlijke personen moet het vrijgestelde bedrag worden afgetrokken van de nettowinst of van de nettobaten, vóór toepassing van art. 23, § 2, 2°, WIB 92, d.w.z. na vermindering van het brutobedrag van de belastbare winst of baten met de beroepskosten die op deze inkomsten drukken en vóór aftrek van de beroepsverliezen die tijdens het belastbare tijdperk eventueel uit hoofde van een andere beroepswerkzaamheid zouden zijn geleden.
Voor natuurlijke personen die winst in de zin van art. 23, § 1, 1°, WIB 92, behalen, mag het vrijgestelde bedrag, in voorkomend geval, slechts worden afgetrokken na aftrek van de in art. 67, WIB 92, beoogde vrijstelling voor bijkomend personeel voor wetenschappelijk onderzoek en uitvoer.
B. Geen of onvoldoende winst of baten
67ter/24
Het vrijgestelde bedrag of het gedeelte ervan dat, bij ontstentenis van of wegens onvoldoende winst of baten, niet kan worden afgetrokken, mag niet naar de volgende belastbare tijdperken worden overgedragen.
VII. VERMINDERING VAN HET PERSONEELSBESTAND
67ter/25
Indien het gemiddeld personeelsbestand tijdens het jaar volgend op de vrijstelling is verminderd ten opzichte van het jaar van de vrijstelling, wordt het totaal bedrag van de voorheen vrijgestelde winst of baten verminderd met 3.720 euro (te indexeren bedrag) per afgevloeid personeelslid (art. 67ter, § 3, WIB 92).
De terugname van de vrijstelling is niet afhankelijk van de gemiddelde afname van de personeelsleden met een laag loon, maar wel van de gemiddelde afname van alle personeelsleden ten opzichte van het personeelsbestand van het voorgaande jaar waarin de vrijstelling is verleend.
De terugname van de vrijstelling gebeurt door een bedrag van 3.720 euro (5.830 euro voor aj. 2018) per afgevloeide personeelseenheid toe te voegen aan de nettowinst of de nettobaten van het jaar waarin die afvloeiing zich voordoet.
Die toevoeging mag evenwel nooit meer bedragen dan het bedrag van de vrijstelling dat het aj. ervoor werkelijk werd toegekend.
Voor belastingplichtigen die anders dan per kalenderjaar boekhouden, wordt het bedrag toegevoegd aan de winst van het boekjaar dat aanvangt in het kalenderjaar waarin de vermindering van het personeel zich heeft voorgedaan.
Er is echter geen terugname indien en in de mate dat de betrokkene aantoont dat de bijkomende tewerkstelling het erop volgende jaar behouden is gebleven bij de werkgever (ofwel een onderneming waarmee de belastingplichtige zich rechtstreeks in enigerlei band van wederzijdse afhankelijkheid bevindt, ofwel een belastingplichtige die de beroepswerkzaamheid geheel of gedeeltelijk voortzet, buiten verrichtingen als bedoeld in de art. 46 en 211) die zijn personeel heeft overgenomen (art. 67ter, § 3, tweede lid, WIB 92).
VIII. BIJZONDERE GEVALLEN
A. Helpende gezinsleden van zelfstandigen
67ter/26
De helpende gezinsleden van zelfstandigen (met uitzondering van de echtgeno(o)t (e)), die niet worden opgenomen in de DfmA, mogen voor de berekening van de vrijstelling worden meegeteld indien zij:
- voorkomen op de loonopgave 325.10 van de zelfstandige werkgever;
- als helper onderworpen zijn aan het sociaal statuut van de zelfstandigen (tenzij zij jonger zijn dan 20 jaar);
- voltijds tewerkgesteld zijn (wat impliceert dat zij tijdens de tewerkstellingsperiode geen dagschool volgen);
- voor dezelfde periode geen andere beroepsinkomsten (met inbegrip van pensioenen of vervangingsinkomsten) hebben genoten.
Voor een helpend gezinslid dat een volledig jaar werd tewerkgesteld, mogen als gepresteerde arbeidsdagen 251 (vijfdagenweek), 303 (zesdagenweek) of het aantal arbeidsdagen dat normaal tijdens een jaar kan worden gepresteerd (andere gevallen), worden aangerekend.
Bij begin of stopzetting van de tewerkstelling als helpend gezinslid tijdens het jaar, worden alleen de volle maanden van tewerkstelling meegerekend; zij worden geteld voor 21 arbeidsdagen (vijfdagenweek), 25 arbeidsdagen (zesdagenweek) of het aantal arbeidsdagen dat normaal tijdens een (volledige) maand van tewerkstelling wordt gepresteerd (andere gevallen).
Tijdelijke tewerkstelling (schoolvakanties, weekends) komt niet in aanmerking.
Met betrekking tot deze categorie van werknemers moeten, voor de berekening van de vrijstelling, ook de daartoe noodzakelijke gegevens (bekomen aan de hand van andere controleerbare bescheiden dan de DmfA) worden opgenomen in de vakken V en VI van de tabel 276 T. Die werknemers moeten op die tabel worden opgenomen na de personeelsleden die op de aangiften DmfA voorkomen.
B. Erkende leerlingen
67ter/27
Erkende leerlingen mogen eveneens in aanmerking worden genomen om de evolutie van het tewerkgesteld personeel te bepalen.
C. Overname van het personeel van ondernemingen in faling
67ter/28
Bij overname van personeel van ondernemingen in faling zal, voor de berekening van het gemiddelde personeelsbestand, in elk geval afzonderlijk aan de hand van de feitelijke en juridische omstandigheden moeten worden nagegaan of er al dan niet een gehele of gedeeltelijke voortzetting is van de onderneming in faling.
Zo zal er bv. voortzetting van de activiteit zijn wanneer een onderneming in faling in haar geheel wordt opgekocht met verplichting tot overname van het personeel en zonder dat de activiteiten van het bedrijf worden onderbroken.
D. Belastingplichtigen betrokken bij verrichtingen als bedoeld in de art. 46 en 211, WIB 92
67ter/29
In dergelijke gevallen wordt de vrijstelling of de terugneming van de vrijstelling berekend alsof die verrichtingen niet hadden plaatsgevonden.
Voorbeeld
Op 01.01.2017 neemt de zoon het bedrijf van de vader over (toepassing van art. 46, § 1, 1°, WIB 92). In 2016 waren er gemiddeld drie personeelsleden met een laag loon, in 2017 vier. Voor de berekening van de hier beoogde vrijstelling met betrekking tot het jaar 2017, is de aangroei van het aantal personeelsleden met een laag loon derhalve gelijk aan één (en niet aan vier).
E. Uitzendkrachten
67ter/30
Aangezien de met een arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid aan een uitzendbureau verbonden uitzendkrachten overeenkomstig de wet van 24.07.1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, als werknemers van dat uitzendbureau moeten worden aangemerkt, kunnen zij niet in aanmerking worden genomen voor de toekenning van de vrijstelling in hoofde van de onderneming waar zij tijdelijk als uitzendkracht tewerkgesteld zijn.
Zij kunnen daarentegen wel in rekening worden gebracht door het uitzendbureau zelf.
Alsdan moet er uiteraard ook rekening mee gehouden worden om uit te maken of de in art. 67ter, WIB 92, gestelde grens van 11 werknemers in hoofde van het uitzendbureau al dan niet is bereikt.
F. Verlengd eerste boekjaar
67ter/31
Wanneer het eerste boekjaar loopt van 01.07. jaar N tot 31.12. jaar N+1 mag de in art. 67ter, WIB 92, bedoelde vrijstelling voor aj. N+2 worden vastgesteld door het gemiddelde personeelsbestand van het jaar N+1 te vergelijken met dat van het jaar N-1.
IX. OPGAVE 276 T
67ter/32
Het is niet verplicht om de bijlagen bij de aangifte in de PB te voegen. Desalniettemin is het aangewezen om een opgave 276 T bij de aangifte te voegen en dit tot en met het belastbaar tijdperk waarin de herbeleggingstermijn is verstreken.
De 276 T (https://financien.belgium.be/sites/default/files/downloads/121-276-t-toelichting-2018.pdf) wordt jaarlijks gepubliceerd op de website https://financien.belgium.be/nl/E-services/biztax/aangiften-en-bijlagen-toelichtingen.