Artikel 106, KB/WIB 92
Art. 106, § 5, derde lid, a), is van toepassing 10 dagen na publicatie van het koninklijk besluit in het Belgisch Staatsblad (05.08.2023) (art. 10, 1°, KB 17.07.2023 - B.S. 26.07.2023; Numac: 2023043989)
[Zolang het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, overeenkomstig hoofdstuk IV, afdeling II van de wet van 23 maart 2019 tot invoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen en houdende diverse bepalingen, niet van toepassing is op een vennootschap, vereniging of stichting, moet elke verwijzing naar een bepaling van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen of van het koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen die voorkomt in een van de besluiten genomen voor de uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde, het Wetboek diverse rechten en taksen, het Wetboek van Successierechten, het Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten, en de bijzondere wetgeving van toepassing op deze belastingen, worden gelezen, voor wat deze vennootschap, vereniging of stichting betreft, als een verwijzing naar de bepaling van het Wetboek van vennootschappen of andere bijzondere wetgeving die in zulke fiscale wetgeving voorkwam voor de inwerkingtreding van dit besluit (art. 38, KB 29.08.2019 - B.S. 13.09.2019; Numac: 2019014460]
§ 1. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot de dividenden waarvan de schuldenaar een buitenlandse vennootschap is, wanneer de verkrijger wordt geïdentificeerd als een binnenlandse vennootschap of een Belgische inrichting van een vennootschap die is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte.
Die verzaking blijft zonder uitwerking met betrekking tot dividenden vermeld in het eerste lid, die worden geïncasseerd ten voordele van een Belgisch beleggingsfonds of die begrepen zijn in inkomsten van certificaten van buitenlandse beleggingsfondsen.
§ 2. Er wordt eveneens volledig afgezien van de inning van de roerende voorheffing op dividenden en op inkomsten bedoeld in artikel 90, eerste lid, 11°, van hetzelfde Wetboek met betrekking tot Belgische aandelen waarvan de schuldenaar, hetzij een vennootschap, vereniging, inrichting of instelling is die (...) haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer in België heeft, hetzij een rechtspersoon naar Belgisch publiek recht is, wanneer de verkrijger wordt geïdentificeerd als een spaarder niet-inwoner bedoeld in artikel 227, 3°, van hetzelfde Wetboek waarvan het voorwerp uitsluitend bestaat uit het beheer en het beleggen van fondsen ingezameld met het doel wettelijke of aanvullende pensioenen uit te betalen, die zich uitsluitend zonder winstoogmerk toeleggen op verrichtingen bedoeld in artikel 182, 2°, van hetzelfde Wetboek, en die in het land waarvan hij inwoner is, vrijgesteld is van inkomstenbelastingen.
§ 3. (...)
§ 4. De bepalingen van § 2 zijn niet van toepassing wanneer de spaarder niet-inwoner ertoe gehouden is, hetzij krachtens een contractuele verplichting de opbrengst van Belgische aandelen die hij in eigen naam beheert door te storten aan de uiteindelijke verkrijger, hetzij een inkomen bedoeld in artikel 90, eerste lid, 11°, van hetzelfde Wetboek met betrekking tot Belgische aandelen die hij krachtens een ontlening bezit door te storten behalve wanneer de uiteindelijke verkrijger eveneens een spaarder niet-inwoner is bedoeld in § 2 of, wat uitsluitend het tweede geval betreft, een in § 5 of 6 bedoelde moedervennootschap van de dividenduitkerende vennootschap.
§ 5. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot dividenden waarvan de schuldenaar een Belgische dochteronderneming is en waarvan de verkrijger een moedermaatschappij is, die is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie dan België of in een Staat waarmee België een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, op voorwaarde dat deze overeenkomst of enig ander verdrag in de uitwisseling van inlichtingen voorziet die nodig zijn om uitvoering te geven aan de bepalingen van de nationale wetten van de overeenkomstsluitende Staten.
De verzaking is evenwel niet van toepassing indien het aandelenbezit van de moedermaatschappij uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald niet het in § 6bis vermelde minimumpercentage van het kapitaal van de dochteronderneming vertegenwoordigt en die minimumdeelneming niet gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar wordt of werd behouden.
Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid verstaat men onder dochteronderneming of moedermaatschappij een vennootschap:
a) die een van de rechtsvormen heeft die in de bijlage van de richtlijn 2011/96/EU van de Raad van 30 november 2011 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten worden genoemd of een gelijksoortige rechtsvorm als deze in een Staat waarmee België een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, met dien verstande dat, voor wat de vennootschappen naar Belgisch recht betreft, de verwijzing naar "besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid", naar "coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid", en naar "gewone commanditaire vennootschap" moet worden begrepen als een verwijzing naar respectievelijk de "besloten vennootschap", de "coöperatieve vennootschap" en de "commanditaire vennootschap";
b) die, volgens de fiscale wetgeving van de Staat waar ze is gevestigd en de overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting die deze Staat heeft gesloten met derde Staten, wordt beschouwd in deze Staat haar fiscale woonplaats te hebben;
c) die er is onderworpen aan de vennootschapsbelasting of aan een gelijksoortige belasting als de vennootschapsbelasting zonder te genieten van een belastingstelsel dat afwijkt van het gemeen recht.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt voor de vaststelling van de minimumdeelneming in het kapitaal van de dochteronderneming ten name van de overdrager, van de pandgever of van de leninggever geen rekening gehouden met de aandelen die, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, het voorwerp zijn van een zakelijke zekerheidsovereenkomst of van een lening met betrekking tot deze aandelen.
§ 6. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot dividenden waarvan de schuldenaar en de verkrijger binnenlandse vennootschappen zijn.
De verzaking is evenwel niet van toepassing indien het aandelenbezit van de moedermaatschappij uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald niet het in § 6bis vermelde minimumpercentage van het kapitaal van de dochteronderneming vertegenwoordigt en die minimumdeelneming niet gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar wordt of werd behouden.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt voor de vaststelling van de minimumdeelneming in het kapitaal van de dochteronderneming ten name van de overdrager, van de pandgever of van de leninggever geen rekening gehouden met de aandelen die, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, het voorwerp zijn van een zakelijke zekerheidsovereenkomst of van een lening met betrekking tot deze aandelen.
§ 6bis. De minimumdeelneming vermeld in § 5, tweede lid, , in § 6, tweede lid en in § 6ter, tweede lid, bedraagt:
- 25 % voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vóór 1 januari 2005;
- 20 % voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2005;
- 15 % voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2007;
- 10 % voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2009.
§ 6ter. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot dividenden waarvan de schuldenaar een binnenlandse vennootschap is en waarvan de verkrijger een alternatieve instelling voor collectieve belegging is, die opgericht is in de vorm van een vennootschap met rechtspersoonlijkheid, en die in het buitenland erkend is als Europese langetermijnbeleggingsinstelling overeenkomstig Verordening (EU) 2015/760 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende Europese langetermijnbeleggingsinstellingen. De verzaking is evenwel niet van toepassing indien het aandelenbezit van de vennootschap uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald niet het in § 6bis vermelde minimumpercentage van het kapitaal van de binnenlandse vennootschap vertegenwoordigt en die minimumdeelneming niet gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar wordt of werd behouden. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt voor de vaststelling van de minimumdeelneming in het kapitaal van de dochteronderneming ten name van de overdrager, van de pandgever of van de leninggever geen rekening gehouden met de aandelen die, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, het voorwerp zijn van een zakelijke zekerheidsovereenkomst of van een lening met betrekking tot deze aandelen.
§ 7. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot de dividenden waarvan de schuldenaar een beleggingsvennootschap bedoeld in de artikelen 15 en 271/10 van de wet van 3 augustus 2012 betreffende de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en de instellingen voor belegging in schuldvorderingen, een beleggingsvennootschap bedoeld in de artikelen 190, 195, 285, 288 en 298 van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders, een Europese langetermijnbeleggingsinstelling of een gereglementeerde vastgoedvennootschap is, en waarvan de verkrijger wordt geïdentificeerd als een spaarder niet-inwoner.
Die verzaking is niet van toepassing op het gedeelte van het uitgekeerde inkomen dat afkomstig is van inkomsten uit Belgisch vastgoed en dividenden die de beleggingsvennootschap, de Europese langetermijnbeleggingsinstelling of de gereglementeerde vastgoedvennootschap zelf heeft verkregen van een binnenlandse vennootschap. Dit lid is echter niet van toepassing indien deze binnenlandse vennootschap deel uitmaakt van de categorieën van vennootschappen zoals bedoeld in het eerste lid en indien de dividenden die zij uitkeert aan de beleggingsvennootschap, aan de Europese langetermijnbeleggingsinstelling of aan de gereglementeerde vastgoedvennootschap niet afkomstig zijn van dividenden die deze vennootschap heeft ontvangen van een binnenlandse vennootschap, of van inkomsten uit Belgisch vastgoed.
§ 8. (...)
§ 9. In de hierna aangegeven mate wordt afgezien van de inning van de roerende voorheffing op dividenden die worden uitgekeerd door een Belgische beleggingsvennootschap met vast kapitaal als bedoeld in artikel 2, 8°, van het koninklijk besluit van 10 juli 2016 met betrekking tot de alternatieve instellingen voor collectieve belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven of door een private privak als bedoeld in artikel 298, eerste lid, van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders:
a) de roerende voorheffing is niet verschuldigd op het gedeelte van het uitgekeerde inkomen dat afkomstig is van meerwaarden op aandelen verwezenlijkt door de beleggingsvennootschap;
b) wanneer de verkrijger een buitenlandse vennootschap is, is de roerende voorheffing daarnaast evenmin verschuldigd op het gedeelte van het uitgekeerde inkomen dat afkomstig is van dividenden uit aandelen die door buitenlandse vennootschappen zijn uitgegeven.
c) de roerende voorheffing is niet verschuldigd op het gedeelte van het uitgekeerde inkomen dat afkomstig is van dividenden die onderworpen waren aan een roerende voorheffing die door de beleggingsvennootschap niet kon worden verrekend.