Artikel 374, WIB 92

Art. 374, eerste lid, is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2023 (art. 101 en 102, 1ste lid, W 20.11.2022 - B.S. 30.11.2022; Numac: 2022034191; erratum B.S. 05.12.2022)

[De voorgaande aanslagjaren blijven onderworpen aan de bepalingen die van toepassing waren voor de inwerkingtreding van de huidige wet (art. 102, 2de lid, W 20.11.2022 - B.S. 30.11.2022; Numac: 2022034191; erratum B.S. 05.12.2022)]


Ten einde de behandeling van het bezwaarschrift of het verzoek tot rechtzetting te verzekeren beschikt elke bevoegde ambtenaar van de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen over de bewijsmiddelen en de bevoegdheden die aan de administratie verleend zijn bij de artikelen 315 tot 319, 322 tot 330, 333 tot 336, 339 tot 343 en 346.

Bovendien kan hij, in het kader van dat bezwaarschrift, van de kredietinstellingen onderworpen aan de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen alle inlichtingen vorderen waarvan zij kennis hebben en welke nuttig kunnen zijn.

Wanneer de bezwaarindiener zulks in zijn bezwaarschrift heeft gevraagd, zal hij worden gehoord. Te dien einde zal hij worden uitgenodigd zich binnen een termijn van dertig dagen aan te melden.