Parlementaire vraag nr. 976 van mevrouw Pieters van 10.11.2005
Parlementaire vraag nr. 976 van mevrouw Pieters dd. 10.11.2005
Vr. en Antw., Kamer, 2005-2006, nr. 115, blz. 22223-22226
Vergoedingen wegens niet-concurrentiebeding - Fiscaal regime
VRAAG
Door het Hof van Cassatie werd recentelijk voor recht gezegd dat de vergoeding in uitvoering van een «niet-concurrentieovereenkomst» die na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt overeengekomen en betaald, noch een loon is in de zin van de loonbeschermingswet, noch voor de sociale zekerheid.
Het gaat hier om een vergoeding voor het naderhand verzaken aan een persoonlijk recht, namelijk het recht tot het uitoefenen van arbeid.
Dit recht op arbeid heeft volgens de rechtbanken en de rechtsleer blijkbaar een vermogensrechtelijk karakter zodat de belastingsdiensten er niet kunnen uit afleiden dat de vergoeding die wordt genoten uit hoofde van zo'n overeenkomst waarbij over dit recht wordt beschikt, noodzakelijk een beroeps- of vervangingsinkomen zou moeten vormen in de zin van het WIB 1992. De inkomstenbelastingen zijn trouwens géén vermogensbelasting.
Daarnaast is ditzelfde recht op arbeid niet alleen een grondwettelijk Belgisch recht maar wordt het ook gewaarborgd door de voorranghebbende internationale verdragen.
Op grond van dit alles maakt het recht om bepaalde economische activiteiten niet uit te oefenen met andere woorden dus deel uit van het privaat patrimonium en kan mede daarom in beginsel niet aan de personenbelastingen worden onderworpen.
1.
a) Welke verschillen bestaan er voortaan nog tussen het sociaal loonbegrip en het fiscaal loonbegrip met betrekking tot kennis die men niet meer mag aanwenden en die werd opgebouwd tijdens een dienstbetrekking ?
b) Zitten alle betrokken sociale en fiscale administraties daaromtrent van nu af aan op dezelfde golflengte en vormen zij dezelfde logische redeneringen ?
2. Kan zowel de RSZ als de fiscus er voortaan definitief mee instemmen dat de twee onderstaande vergoedingen wegens «niet-concurrentiebeding» niet belastbaar kunnen worden gesteld als bezoldiging, loon, vervangingsinkomen, baat of als divers inkomen ?
a) Vergoedingen uitbetaald door de vennootschapwerkgeefster en/of door haar aanverwante vennootschappen of verbonden ondernemingen ter gelegenheid van de opzeg en/of het ontslag gegeven door zowel de hoofdarbeider als door de werkgever.
b) Vergoedingen naar aanleiding van de opzeg en/of het ontslag gegeven door de hoofdarbeider of door de werkgever zelf, overeengekomen en uitbetaald na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor hoofdarbeider zowel door de vennootschapwerkgeefster als door de vennootschappen waarmee rechtstreekse of onrechtstreekse banden van wederzijdse afhankelijkheid bestaan.
3.
a) Vormen al deze zowel door de vennootschapwerkgeefster als door al haar tot dezelfde organogram behorende of aanverwante vennootschappen of verbonden ondernemingen betaalde vergoedingen een aftrekbare beroepskost in de zin van de artikelen 49, 183 en 185 van het WIB 1992 ?
b) Zo neen, waarom niet ?
4. Op grond van al welke gebeurtelijke wettelijke bepalingen en op welke wijze dienen de uitbetalende vennootschappen (werkgeefsters en rechtstreeks of onrechtstreeks aanverwante of verbonden firma's) deze vergoedingen eventueel tegen een bepaalde uiterlijke termijn van openbare orde te verantwoorden door middel van individuele opgaven, loonstaten of fiches en/of door andere boekhoudkundige verantwoordingsstukken en sociale documenten ?
5. Op welke rechtsgronden wensen de sociale en belastingadministraties deze sommen al dan niet betaald ter gelegenheid van of na de opzeg of het ontslag gebeurlijk nog verder te catalogeren als belastbare beroepsinkomsten (lonen, diverse inkomsten of baten) onderworpen aan de RSZ en aan de personenbelasting ?
ANTWOORD (vice-eerste minister en minister van Financiën, 28.03.2006)
1 en 2 en 5. Wat betreft de inkomstenbelastingen moeten niet-concurrentievergoedingen die werknemers van hun (voormalige) werkgevers ontvangen, in de regel als belastbare bezoldigingen in de zin van artikel 31, tweede lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992) worden aangemerkt, dus als «vergoedingen verkregen uit hoofde of naar aanleiding van het stopzetten van de arbeid of het beëindigen van de arbeidsovereenkomst».
Hierbij heeft het geen belang :
- of het concurrentiebeding al dan niet in de arbeidsovereenkomst was opgenomen;
- of het concurrentiebeding vóór of na het stopzetten van de arbeid of het beëindigen van de arbeidsovereenkomst werd vastgelegd.
Voormelde kwalificatie op belastinggebied wordt al vele jaren door een nagenoeg eensluidende rechtspraak bevestigd.
De vragen aangaande het regime dat inzake sociale zekerheid op voormelde vergoedingen van toepassing is, vallen onder de bevoegdheid van mijn collega van Sociale Zaken.
3 en 4. Vergoedingen verkregen uit hoofde of naar aanleiding van het stopzetten van de arbeid of het beëindigen van de arbeidsovereenkomst moeten, net als andere bezoldigingen, door de schuldenaar worden verantwoord door het voorleggen van individuele fiches 281 en een ermede overeenstemmende samenvattende opgave 325. Voor het inkomstenjaar 2005, moeten dergelijke vergoedingen in vak 11 tegenover code 253 van de fiche 281.10 worden vermeid, indien het brutobedrag meer dan 615 euro (760 euro geïndexeerd voor aanslagjaar 2006, inkomsten van 2005) bedraagt, is dat niet het geval dan moet het bedrag in vak 9 tegenover de code 250 van de fiche 281.10 worden vermeid.
Die fiches en samenvattende opgaven moeten op grond van de bepalingen van de artikelen 32, 92 en 93 van het koninklijk besluit tot uitvoering van het WIB 1992 in principe worden ingediend vóór 1 maart van het jaar dat volgt op het jaar van betaling of toekenning van de vergoedingen. Voor de inkomsten betaald of toegekend in 2005 mogen die fiches en samenvattende opgave echter tot ten laatste 14 april 2006 worden ingediend.
Indien die vergoedingen niet door de voormelde individuele fiches en samenvattende opgave worden verantwoord, mogen ze gelet op de bepalingen van artikel 57 WIB 1992 niet als beroepskosten worden aangenomen bij de schuldenaar.