Parlementaire vraag nr. 583 van de heer Philippe Goffin van 14.10.2011
Parlementaire vraag nr 583 van de heer Philippe Goffin dd. 14.10.2011
Vragen en Antwoorden, Kamer 2011-2012, nr. 44 van 26.10.2011, blz. 30
Personenbelasting
Onderhoudsuitkering
Voorwaarde van aftrekbaarheid van een onderhoudsuitkering
Belastingvrije som
Toeslag op de belastingvrije som
VRAAG
In zijn antwoord op de mondelinge vraag nr. 2411, die op 11 maart 2008 in de commissie voor de Financiën en de Begroting werd gesteld, gaf de minister van Financiën toe dat de onderhoudsuitkeringen die betaald werden gedurende het belastbare tijdperk tijdens hetwelk de renteplichtige geen deel uitmaakte van het gezin van de belastingplichtige, in principe van zijn netto-inkomen kunnen worden afgetrokken, zelfs al kan diezelfde renteplichtige als ten laste worden beschouwd, onder meer op voorwaarde dat hij op 1 januari van het aanslagjaar deel uitmaakt van het gezin van de belastingplichtige (vraag nr. 2411 van mevrouw Josée Lejeune, Integraal Verslag, Kamer, 2007-2008, commissie voor de Financiën en de Begroting, 11 maart 2008, CRIV 52 COM 141, blz. 12). Dat standpunt geldt voor een kind, voor wie door een gescheiden ex-echtgenoot gedurende bijvoorbeeld de eerste acht maanden van het belastbare tijdperk onderhoudsgeld wordt betaald en dat in september bij het gezin van die ex-echtgenoot gaat inwonen en dus op 1 januari van het aanslagjaar deel uitmaakt van dat gezin.
1. Geldt dat standpunt ook voor een kind, voor wie, in gelijke omstandigheden, onderhoudsgeld werd betaald gedurende de eerste acht maanden van het jaar en dat vanaf de negende maand gelijkmatig wordt gehuisvest in de zin van artikel 132bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992?
2. Volgens sommige belastingcontroleurs zou het onderhoudsgeld niet kunnen worden afgetrokken, terwijl anderen van oordeel zijn dat dat wél zou kunnen worden afgetrokken, maar dat volgens een letterlijke lezing van het laatste lid van dat artikel, de toeslagen op de belastingvrije som niet zouden kunnen worden toegekend. De periode waarvoor het onderhoudsgeld wordt betaald valt dus in het geheel niet samen met de periode waarin het kind gelijkmatig wordt gehuisvest, zoals geïllustreerd werd in vraag nr. 2411. Kan de minister, in het licht van die vaststelling en gelet op de ware bedoeling van de wetgever, aanvaarden dat het onderhoudsgeld in dergelijke omstandigheden kan worden afgetrokken en dat de toeslagen op de belastingvrije som voor de helft kunnen worden toegekend aan elke echtgenoot?
ANTWOORD (van de heer Reynders, Vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen)
Uit de lezing van artikel 132bis, laatste alinea, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, blijkt dat de verdeling van de toeslag op de belastingvrije som die voor een kind wordt toegekend waarvan de huisvesting gelijkmatig is verdeeld over de beide ex-echtgenoten die het ouderlijk gezag uitoefenen, niet van toepassing is, als ze een kind betreft waarvoor een onderhoudsuitkering als bedoeld in artikel 104, 1°, van hetzelfde Wetboek, door één van de ex-echtgenoten wordt afgetrokken. In mijn antwoord op de parlementaire vraag nr. 2411 waarnaar u verwijst heb ik duidelijk gemaakt dat de onderhoudsuitkeringen die betaald werden gedurende het belastbare tijdperk tijdens hetwelk de renteplichtige geen deel uitmaakte van het gezin van de belastingplichtige, kunnen van zijn netto-inkomen worden afgetrokken, zelfs al kan diezelfde renteplichtige als ten laste worden beschouwd, onder meer op voorwaarde dat hij op 1 januari van het aanslagjaar deel uitmaakt van het gezin van de belastingplichtige. Het is waar dat een zeer letterlijke lezing van artikel 132bis, laatste alinea, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 kan tot de conclusie brengen dat de toeslagen op de belastingvrije sommen niet zouden kunnen worden toegekend zelfs als de betaalde onderhoudsuitkering op een tijdperk betrekking heeft waarvoor er geen gelijkmatige huisvesting is. Echter uit de lezing van de voorbereidende werkzaamheden van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) blijkt dat deze beperking het geval betrof waarbij een uitkering "in de co-ouderschapsregeling" werd betaald zodat de wetgever waarschijnlijk niet wenste dat de uitsluiting het tijdperk betreft waarin de regeling van de gelijkmatige huisvesting nog niet van toepassing is (Kamer, Zitting 2006-2007, Parl.St. 51-2760/001, blz. 169 en 170). Volgens deze interpretatie wordt de schuldenaar van de onderhoudsuitkering die vóór de periode van gelijkmatige huisvesting wordt betaald op die wijze uit fiscaal oogpunt bekeken in dezelfde toestand als de schuldenaar bedoeld in de hoger vermelde mondelinge vraag geplaatst. Ik zal dan ook mijn administratie verzoeken om punt 34 van de circulaire Ci.RH.331/598.621 van 26 april 2010 in die zin door een addendum duidelijk te maken.